Start > Studies > Fundamenten van het geloof > Het koninkrijk van God op aarde (2)
Het koninkrijk van God op aarde (2)
Het Koninkrijk van God zal niet zonder slag of stoot tot stand komen. Psalm 2 toont de toestand in de wereld, wanneer de Koning verschijnt om de macht over de aarde op te eisen: de leiders en machthebbers zullen niet bereid zijn hun posities op te geven. Maar het antwoord van God is duidelijk: vóór de grondlegging van de wereld heeft Hij bepaald wie de Koning daarvan zal zijn!
“Ik heb immers mijn Koning gesteld over Sion, mijn heilige berg…Nu dan, u koningen, weest verstandig, laat u gezeggen, u richters van de aarde. Dient de HERE met vreze.” (Psalm 2:6,10-11)
“Buigt u neder voor de HERE … beef voor zijn aangezicht, u ganse aarde. Zegt onder de volken: De HERE is Koning, vast staat nu de wereld …” (Psalm 96:9-10).
Omdat God trouw is aan zijn gegeven woord, zal dit Koninkrijk er zeker komen, niet alleen voor Israël maar voor de gehele wereld. Koning Nebukadnezar van Babel had eens een droom, waarin hij zag hoe er een einde zou komen aan zijn rijk en alle rijken na hem, en dat zij plaats moeten maken voor een wereldomvattend koninkrijk. Dit werd gesymboliseerd in een steen die een groot beeld trof en voorgoed verbrijzelde:
“… maar de steen die het beeld getroffen had, werd tot een grote berg, die de gehele aarde vulde … zal de God van de hemel een koninkrijk oprichten, dat in eeuwigheid niet zal te gronde gaan, en waarvan de heerschappij op geen ander volk meer zal overgaan: het zal al die koninkrijken verbrijzelen en daaraan een einde maken, maar zelf zal het bestaan in eeuwigheid.” (Daniël 2)
De regering van Christus Jezus zal tot doel hebben de dan levende sterfelijke mensen te leren, dat de wil van God uiteindelijk door mensen op aarde wordt gedaan, net als engelen die nu doen in de hemel, en hoe zij die wil van God moeten doen. Zo zal niet alleen het gebed Uw Koninkrijk kome worden vervuld, maar ook Gods plan met de schepping van de mens. De toestand van het begin van de schepping, toen de mens in vrede met zijn God op aarde leefde in de Hof, zal worden hersteld:
“Geloofd zij de HERE God, de God van Israël, die alleen wonderen doet. En geloofd zij zijn heerlijke naam voor eeuwig, en zijn heerlijkheid vervulle de ganse aarde. Amen, ja, amen.” (Psalm 72:18-19; vgl Psalm 57:6 en 12; 108:6; 97:6).
Wanneer dit werkelijkheid is geworden, zal alles goed zijn wat God in het begin gemaakt heeft. Dan zal Christus Jezus de koninklijke macht die Hij heeft ontvangen om de aarde te onderwerpen aan God, teruggeven aan Hem die alles geschapen heeft:
“… daarna het einde, wanneer Hij het koningschap aan God de Vader overdraagt, wanneer Hij alle heerschappij, alle macht en kracht onttroond zal hebben. Want Hij moet als koning heersen, totdat Hij al zijn vijanden onder zijn voeten gelegd heeft … Maar wanneer Hij zegt, dat alles onderworpen is, is blijkbaar Hij uitgezonderd, die Hem alles onderworpen heeft. Wanneer alles Hem onderworpen is, zal ook de Zoon zelf Zich aan Hem onderwerpen, die Hem alles onderworpen heeft, opdat God zij alles in allen.” (1 Korintiërs 15:23-28; vergelijk Genesis 41:37-44)
Vraag ter overdenking:
Hoe kan Gods wil nu al geschieden op aarde?
Het Vrederijk of 1000-jarige rijk
Dat er een einde komt aan de regeringsperiode van Christus, geeft aan dat zijn rijk een fase is tussen de huidige situatie, waarin de mens meent de dienst uit te kunnen maken, en de uiteindelijke situatie, waarin alleen volmaakte mensen de aarde zullen bewonen. Christus komt uit de hemel op het moment dat alles op aarde zijn gewone gang gaat: de mensen werken, trouwen, voeren oorlog enz. Zijn komst betekent echter een einde aan de proeftijd voor alle dan levende mensen, die redelijkerwijs op de hoogte zijn van Gods roeping door het evangelie. De Here Jezus stelt dit voor als een moment dat er plotseling overal op aarde mensen verdwijnen van de plek waar zij op dat moment zaten, lagen of stonden (Matteüs 24:36-42). Hetzelfde geldt voor de doden: van allen die liggen in het stof van de aarde, zullen alleen zij opstaan die bekend waren met Gods roepstem in zijn evangelie (Johannes 5:25-29). De reden is dat levenden en doden voor Christus moeten verschijnen om uit zijn mond te horen wat hun bestemming zal zijn: wie God hebben gediend, en van Hem en zijn Zoon getuigd, zullen met Christus mogen regeren op aarde (Romeinen 5:17; 2 Timoteüs 2:11-12; Openbaring 5:10, 20:4-6, 22:5). Er blijven immers nog heel veel mensen over die gewoon sterfelijk zijn en nog geen kennis hebben van God. Het zal de taak zijn van degenen die eeuwig leven hebben ontvangen, onder de leiding van Christus, anderen te helpen en te overtuigen God en zijn Zoon te dienen en te gehoorzamen, zodat ook zij eeuwig leven zullen ontvangen aan het einde van zijn koningschap op aarde. Wie zelfs in die periode niet tot geloof gekomen is, zal sterven om nooit meer op te staan (Openbaring 20:11-15). Zo zal uiteindelijk al het kwaad in de wereld uitgebannen zijn, en alleen zij overblijven, die waarachtige kinderen van God, naar zijn beeld en als zijn gelijkenis, genoemd kunnen worden. Die tussenperiode wordt in Openbaring de duizend jaren genoemd. Een lange, maar begrensde periode, die zo wordt voorgesteld dat ‘de slang’ haar verleidingswerk niet meer kan doen en de mensen alleen leven onder de invloed van Gods Geest, door de aanwezigheid van Christus en zijn eeuwig levende dienaren. Een periode van grote zegeningen, zoals de mens tot dan toe niet gekend heeft, behalve in de hof (Openbaring 22:1-5).
De stad met fundamenten
Gelovigen hebben zich nooit thuis gevoeld in de wereld. Zij zijn als vreemdelingen, die tijdelijk wonen bij andere mensen, zonder gemeenschappelijke grondslag met de huidige samenleving. Van Abraham wordt getuigd dat hij zo’n vreemdeling was (Genesis 17:8, 20:1, 23:4; Hebreeën 11:13). Hij was vertrokken uit de welvarende stad Ur naar een land met grote en sterke steden. Maar hij probeerde nooit de veiligheid binnen de muren van één van die steden te zoeken. De reden was dat een stad een samenleving was onder een koning. Zij hadden een levenswijze en gewoonten, die veelal niet pasten bij een dienaar van God. Hij wist dat God er een einde aan zou maken wanneer zij zich niet tot Hem zouden bekeren. Dat had hij ervaren toen Sodom en Gomorra werden verwoest. Daarom zwierf hij liever rond in afwachting van wat God hem op zijn tijd zou geven, dan deel uit te maken van een tijdelijke samenleving. De schrijver van de brief aan de Hebreeën omschreef het zo, dat hij een hemels vaderland verwachtte, een stad met fundamenten, die niet zou wankelen (Hebreeën 11:9-16). Deze stad, deze samenleving van mensen van hetzelfde geloof, met dezelfde gezindheid en hetzelfde streven, heeft God van het begin van de schepping in voorbereiding. Jeruzalem had die stad moeten zijn, een plaats waar alle mensen op aarde naar toe zouden kunnen gaan om de HERE te bidden en te danken. Maar door de zonden van de inwoners is ook deze stad verwoest. In Openbaring wordt echter een geheel andere stad Jeruzalem getoond. Een door God ingerichte, volmaakte, samenleving op aarde van allen die van Christus eeuwig leven hebben ontvangen, waarin geen enkel kwaad wordt gedaan (Openbaring 21:2-8). Met andere gezagsverhoudingen dan wij nu kennen, voorgesteld als een nieuwe hemel en aarde (Openbaring 21:1). In het tweede deel van Openbaring 21 blijkt dat dit Jeruzalem de stad met fundamenten is waar Abraham al naar uitzag (Openbaring 21:9-27).
De gemeente als voorafschaduwing van het Koninkrijk
De Here Jezus leerde zijn volgelingen te bidden dat Gods wil op aarde zal gedaan worden. Maar dit hoeft te wachten totdat Christus komt om het Koninkrijk hier op te richten. Toen Hij op aarde leefde was zijn uitgangspunt altijd: Hier ben Ik om uw wil, o God, te doen (Hebreeën 10:7). Hij was zo het begin van Gods Koninkrijk op aarde: de eerste mens die volmaakt Gods wil deed, door Hem als zijn Koning te beschouwen. Van zijn volgelingen verwachtte Hij dat zij dezelfde gezindheid zouden tonen als Hij. Een gezindheid van liefde, barmhartigheid, nederigheid, geduld, vergevingsgezindheid enz. Een gezindheid die hen anders maakt dan de mensen in de wereld om hen heen. Een gezindheid die niet begrepen wordt en veelal niet gewaardeerd. Daarom vormen zij een gemeenschap met elkaar, met Christus als Hoofd. Een samenleving van broeders en zusters van hetzelfde geloof, die elkaar steunen en voorthelpen om te groeien naar de volmaaktheid. Zo krijgt het Koninkrijk van God nu al gestalte in kleine kringen: gemeenten waarin gelovigen worden opgevoed voor de grote taken die hen wachten bij de komst van Christus; de vertrekpunten van prediking en onderwijs uit Gods woord, om anderen te helpen ook die stap te maken in de nieuwe samenleving. Want daar zullen zij de vrede van God nu al leren kennen, waar anderen moeten wachten tot zijn komst en de oprichting van het Vrederijk.