Start > Vertalingen > De boekdrukkunst
De komst van de boekdrukkunst
De uitvinding van de boekdrukkunst, halfweg de 15e eeuw, betekent een omwenteling in de kennisoverdracht. Die omwenteling raakt ook de verspreiding van de Bijbel. Toch lijkt er aanvankelijk weinig te gebeuren. Het nieuwe proces heeft als het ware een incubatietijd; tot de gevolgen in de 16e eeuw in volle omvang losbarsten. De boekdrukkunst maakt een eind aan duizend jaar scheiding tussen volk en Bijbel.
De boekdrukkunst
Halfweg de 15e eeuw werd een uitvinding gedaan die de wereld zou veranderen: de uitvinding van de boekdrukkunst. Op zich was het “drukken” al niet onbekend meer. Prenten werden in hout uitgesneden en gedrukt. Ook tekst werd wel op deze wijze vermenigvuldigd; men spreekt dan van blokdruk. Het bezwaar van blokdruk was dat de houten “moeder” snel sleet en het gedrukte beeld na een eerste serie vervaagde. Voor prenten was dit niet zo’n bezwaar, maar tekst werd snel onleesbaar. De uitvinding hield in feite in het “zetten” van een tekst uit losse letters. Deze letters werden gegoten uit een metaallegering van lood en tin in daarvoor gemaakte gietmallen. Ze konden bij slijtage gemakkelijk omgesmolten worden en opnieuw gegoten. Zo ontstond een gedrukte tekst die zich kon meten met de beste handschriften.
Gutenberg
De eerste van wie wij weten dat hij zo gewerkt heeft is de Duitser Johannes Gutenberg uit Mainz. In de vroege jaren vijftig van de 15e eeuw werkte hij aan de uitgave van een Bijbel. Deze Bijbel moest de fraaiste uitgave worden die er ooit was geweest. Maar omdat hij met zijn nieuwe procédé veel sneller kon werken dan de monniken in de kloosters, die de Schrift geheel met de hand moesten schrijven, kon hij toch relatief goedkoop leveren. Vijftig gulden (ongeveer twintig euro) vroeg hij voor een editie op perkament. Dat was tweemaal het jaarloon van een geschoold ambachtsman, maar veel goedkoper dan een handschrift dat, afhankelijk van de uitvoering, destijds rond de 100 euro moest kosten. Drie jaar was Gutenberg bezig, van 1450 tot 1453. Om het werk gaande te houden moest hij telkens geld lenen. Daar zijn later processen over gevoerd; toen de geldschieters doorkregen waar Gutenberg mee bezig was claimden zij de eigendomsrechten op de nieuwe vinding. Het is door deze processen en uit de processtukken dat wij nu zo precies weten wat Gutenberg deed. Om intussen brood op de plank te krijgen drukte Gutenberg ook een editie op papier. Die kostte destijds slechts 35 gulden. De oplage bedroeg enige tientallen exemplaren, zowel van de perkamentuitgave als van de papieruitgave. Deze zogenaamde 42-regelige Gutenbergbijbel is het oudste gedrukte boek dat wij kennen. En hoe zit dat dan met Laurens Jansz. Koster? Het is jammer, maar van hem bezitten wij geen enkel gedrukt boek. Volgens deskundigen is het zelfs niet zeker of hij heeft bestaan. Het oudste volgens de nieuwe techniek gedrukte boek dat wij in ons land kennen, is de Delftse Bijbel van 1477 (dat is 25 jaar na de Gutenbergbijbel) en die is niet van Koster.
De 42-regelige Gutenbergbijbel wordt beschouwd als een hoogtepunt van de boekproductie. Hoewel de tekst zelf is gedrukt, is er nog erg veel handwerk aan verricht. Hoofdstuktitels, ondergeschikte hoofdletters en paginakoppen zijn met de hand in rode inkt toegevoegd. Beginhoofdletters zijn uitgevoerd in de fraaiste miniatuurtechnieken en vele bladzijden zijn voorzien van kostbare randversieringen. Gutenberg mikte op de rijke burgerij, de welgestelde kooplui, die zijn boek konden betalen. Massaproductie was niet zijn doel. En het besef dat je met de nieuwe techniek een eigen weg kunt gaan, moest nog doorbreken. Zijn Bijbel was ook een Bijbel in het Latijn. Dat was immers de officiële versie en zijn clientèle kende best Latijn.
Het werd al even aangeduid: Gutenberg drukte niet alleen op perkament, maar ook op papier. Papier was een betrekkelijk nieuwe uitvinding, van Arabische oorsprong. Juist rond deze tijd begonnen hier en daar in Europa aarzelend de eerste papiermolens te verschijnen. Een schijnbaar ondergeschikte ontwikkeling, maar wel een die bepalend was voor de ontwikkeling van de boekdrukkunst. Gutenberg had voor het drukken van één perkament-Bijbel 340 vellen perkament nodig. Eén kalfshuid leverde twee vellen; dat was dus 170 kalfshuiden per Bijbel. Voor zijn oplage van slechts 50 exemplaren waren duizenden kalfshuiden nodig. Het vraagt weinig fantasie om te zien dat het met die hele boekdrukkunst nooit iets was geworden als de nieuwe papiermolens niet in het benodigde papier hadden kunnen voorzien.
De Delftse Bijbel
In 1477 verschijnt in ons land het eerste boek (voor zover wij weten) dat volgens het nieuwe procédé is gedrukt. Ook dit is een Bijbel; maar anders dan de Bijbel van Gutenberg is dit er een in de landstaal. Naar de plaats van drukken staat hij bekend als de “Delftse Bijbel”. In 1977 is er in Delft een grote tentoonstelling aan gewijd geweest: 500 jaar Delftse Bijbel (en dus waarschijnlijk ook: 500 jaar boekdrukkunst in Nederland). De verschillen met de Bijbel van Gutenberg zijn opvallend. En dat geldt niet alleen voor de taal. De uitvoering is sterk vereenvoudigd: geen illustraties, geen rijk versierde hoofdletters. Het handwerk is sterk teruggebracht. De beide drukker/uitgevers mikken kennelijk op een veel groter publiek. Om de kosten nog verder te drukken geven zij niet eens een complete Bijbel uit. Ze beperken zich tot het Oude Testament, en dan nog zonder de psalmen. Dit weerspiegelt nog de middeleeuwse houding: een stukje Bijbel is al heel wat, want wie kan zich een complete Bijbel veroorloven. Bovendien bestonden de evangeliën al in enige omvang in handschrift en ook losse psalteria waren bekend. De beide Delftenaren dachten kennelijk dat er wel markt zou zijn voor de rest. Door dit alles kwam de prijs omlaag tot circa 12½ gulden (ongeveer 5 euro), destijds een half jaarsalaris. Toch is de uitgave kennelijk geen groot commercieel succes geweest, want hij is niet herhaald. De vertaling van de Delftse Bijbel was overigens een oude bekende. Het was die van de Vlaamse Historiebijbel van 1360; een vertaling die redelijk populair was in de Nederlanden (zie het vorige artikel, “De ontoegankelijke Schrift”).
De Keulse Bijbel
Korte tijd na de Delftse Bijbel is in het oosten van ons land de zogenaamde Keulse Bijbel verschenen. Anders dan de Delftse Bijbel was dit een complete Bijbel. Hij werd gedrukt in Keulen in twee versies: een hoogduitse en een westnederduitse. Die laatste taal werd in het oosten van ons land gesproken, maar sprak de burger elders in de Nederlanden minder aan, wat een grote verspreiding in de weg heeft gestaan. Ook nu nog merken wij dat de Delftse Bijbel gemakkelijker te lezen is dan de Keulse Bijbel. De vertaling voor de Keulse Bijbel werd speciaal voor dat doel gemaakt. Maar het boek Hooglied werd onvertaald gelaten; dat is in het Latijn afgedrukt. Een inleiding vertelt ons dat de inhoud van Hooglied minder geschikt werd geacht voor al te jeugdige personen. De veronderstelling was kennelijk dat wie Latijn heeft geleerd intussen de jaren des onderscheids heeft bereikt. De Keulse Bijbel oogt aantrekkelijker dan de Delftse Bijbel omdat hij op diverse plaatsen geïllustreerd is. Wie hem doorbladert, merkt ook op dat de uitgever er bij de toenmalige oplagen niet tegenop zag zetfouten in de hele oplage met de hand in rode inkt te laten verbeteren.
Al deze Bijbels waren vertalingen van de Vulgaat, de officiële Latijnse kerkbijbel. Aan de eventuele juistheid van de Vulgaat werd toen nog door niemand getwijfeld. Dat kwam pas later, in de 16e eeuw, ten tijde van de reformatie. Ook ontbrak in deze Bijbels nog de indeling van de hoofdstukken in verzen; die ontstond pas rond 1560. Wel waren de hoofdstukken in grotere delen ingedeeld die werden aangegeven met hoofdletters in de kantlijn: A, B, C enz.
De betekenis van de boekdrukkunst
De invloed van de uitvinding van de boekdrukkunst lijkt aanvankelijk niet zeer groot te zijn. Gedurende de tweede helft van de 15e eeuw is er nog geen sprake van een massale verspreiding van Bijbels. Er waren slechts enkele uitgaven en de oplagen waren klein. Toch is de uitvinding van immense betekenis geweest, al zou deze zich pas in de volgende eeuw openbaren. Als in de 16e eeuw het volk in opstand komt tegen de gevestigde orde, is het de drukpers die het proces ondersteunt. Ideeën hoeven niet langer van mond tot mond te worden doorgegeven. Hun verspreiding is niet langer uitsluitend afhankelijk van de reissnelheid van hun predikers, die de boodschap persoonlijk moeten komen verkondigen. Ook wordt het volk onafhankelijk van de kerkelijke en wereldse overheid. Het kan nu langs andere wegen kennis nemen van ideeën. In de vroege 16e eeuw zal dit leiden tot de reformatie, en tot tal van andere omwentelingen. Sommige overheden zagen dit reeds vroeg en trachtten het drukkersambt te binden aan een vergunningsysteem. Maar dat is nooit gelukt. En tot in onze dagen begint elke revolutionaire beweging zijn activiteiten met de verwerving van een kopieermachine of een drukpers. Het is door de drukpers dat in de 16e eeuw het contact tussen volk en Bijbel na duizend jaar weer hersteld wordt.