Broeders in Christus

Jozua als voorafschaduwing van Christus

In het Nieuwe Testament vinden we de bevrijding van Gods volk uit Egypte, onder leiding van Mozes, hun tocht door de woestijn en hun intocht in het beloofde land, als beeld voor de bevrijding van een christen uit de slavernij aan de zonde. De tocht door de Rietzee staat model voor de doop, en er is een (nieuw) verbond tussen God en Zijn volk. En de tocht eindigt, na een leven van beproevingen, in het beloofde land. In het OT vinden we echter twee leiders: Mozes die het volk uit Egypte leidt en door de woestijn, en Jozua die hen in het beloofde land brengt. Alleen in hen samen zien we een volledig beeld van Jezus. Dit toont ons dat één mens niet in staat is een volledige voorafschaduwing te zijn van zo’n groot persoon als Christus. Later zullen we hetzelfde zien in het koningschap van David en Salomo. Een mens faalt uiteindelijk, en is niet in staat een volmaakt voorbeeld te zijn. Zo is het ook met Mozes; ook hij blijkt niet in staat te zijn om het volk het land binnen te leiden. Daar komt dan nog bij dat hij bij uitstek een beeld is van de wet. We noemen die zelfs ‘de wet van Mozes’. Maar door te proberen de wet te houden, lukt het een mens niet om het einddoel te bereiken, omdat hij toch altijd ergens faalt. Daarom vinden we naast Mozes ook Jozua; en we zullen naar zijn voorbeeld kijken in dit artikel over voorafschaduwingen van Christus.

De man Jozua

Zijn naam was aanvankelijk Hosea (redding), maar die wordt door Mozes veranderd in Jozua (eigenlijk Ja-Hosea -  wat betekent: de HERE brengt redding). Het is de Hebreeuwse vorm van de naam Jezus. In het Grieks van het NT vinden we beide weergegeven als Ièsos. En een weerklank van de betekenis daarvan zien we in Matteüs, wanneer Jozef te horen krijgt: “Geef hem de naam Jezus, want hij zal zijn volk bevrijden van hun zonden” (Matteüs 1:21). Jozua was veertig jaar oud toen het volk Egypte verliet. We komen hem voor het eerst, zonder verdere introductie, tegen vlak na de uittocht, wanneer hij de Israëlieten leidt in de strijd tegen Amalek. Hij had de machtige hand van God gezien in de uittocht, en ook deze strijd tegen Amalek zal zijn geloof versterkt hebben. Maar wij zien hem in dit voorval vooral als een dapper strijder.

Jozua de dienaar

Daarna komen we hem, meteen na de verbondsluiting te Sinaï, tegen als de assistent van Mozes. Mozes krijgt bevel de berg te beklimmen met Aäron, Nadab, Abihu en 70 oudsten als vertegenwoordigers van het volk. Halverwege moeten de anderen blijven wachten en gaat Mozes verder. En dan lezen we: “Samen met zijn dienaar Jozua ging Mozes de berg van God op” (Exodus 24:13). Uit het feit dat hij met Mozes op de berg is, kunnen we opmaken dat, naast Mozes, Jozua de enige is die niet betrokken was bij het maken van het gouden kalf. Iets later staat er over een speciale tent (de ‘tent der samenkomst’, niet te verwarren met de tabernakel!):

Mozes sloeg buiten het kamp ... een tent op die hij de ontmoetingstent noemde. Ieder die de HEER wilde raadplegen, ging naar de ontmoetingstent buiten het kamp ... Zodra (Mozes) in de tent was daalde de wolkkolom neer, en deze bleef bij de ingang staan. Dan sprak de HEER met Mozes. Wanneer het volk de wolkkolom bij de ingang van de tent zag staan, boog ieder zich voor de ingang van zijn tent neer. De HEER sprak persoonlijk met Mozes, zoals een mens met een ander mens spreekt. Daarna keerde Mozes terug naar het kamp, maar zijn jonge dienaar Jozua, de zoon van Nun, verliet de tent niet. (Exodus 33:7-11)

Tot slot het waarschijnlijk bekendste voorval: Jozua is één van de twaalf die het land gaan verspieden. Als de twaalf verspieders terugkomen, zijn Kaleb en hij de enigen die het volk niet ontmoedigen met het verhaal dat de bevolking van het beloofde land zo sterk zou zijn. Integendeel:

Jozua, de zoon van Nun, en Kaleb, de zoon van Jefunne, twee van degenen die het land verkend hadden, scheurden hun kleren en zeiden tegen de Israëlieten: Het land dat wij op onze verkenningstocht doorkruist hebben is een buitengewoon goed land, een land dat overvloeit van melk en honing. Als de HEER ons goedgezind is, zal hij ons erheen brengen en het ons geven. Maar verzet u dan niet tegen de HEER en wees niet bang voor de bevolking van het land: die vermorzelen we met gemak. Zij hebben niemand die hen beschermt en wij worden bijgestaan door de HEER. Wees dus niet bang voor hen. (Numeri 14:6-9)

Maar zij dreigen om hun geloof door het volk gestenigd te worden, en God moet tussenbeide komen om hen in het leven te behouden. Zo zien we Jozua, aan de ene kant vol vertrouwen en moedig - zowel in de strijd bij het verspieden van het land - maar aan de andere kant iemand die nederig blijft en de dienaar wil zijn die Mozes helpt.

Jozua, de herder van het volk

Tegen het einde van de woestijnreis (Numeri 27) lezen we hoe God Mozes het beloofde land uit de verte laat zien, maar hem tevens vertelt dat hij daar niet binnen zal gaan. Mozes bidt dan tot God met de vraag of Hij een opvolger aan wil wijzen: “Moge de HEER … dan iemand over het volk aanstellen die het kan leiden en de troepen kan aanvoeren, zodat het volk van de HEER niet wordt als een kudde schapen zonder herder” (Numeri 27:16-17). Mozes krijgt daarop de opdracht Jozua aan te wijzen: “Stel hem … voor de gehele vergadering, en geef hem in hun tegenwoordigheid uw bevelen en leg op hem van uw heerlijkheid, opdat de gehele vergadering der Israëlieten het hore” (Numeri 27:18-20, NBG ’51). In het boek Deuteronomium lezen we tenslotte Gods antwoord: “Draag het bevel over aan Jozua en bereid hem voor op zijn taak. Hij zal het volk voorgaan en hun het land in bezit geven dat jij zult zien liggen” (Deuteronomium 3:28).

Iets later in Deuteronomium (12:9) zien we hoe Mozes het beloofde land omschrijft als de ‘rustplaats’ die hun is beloofd. Na een lange woestijnreis is dat het land waar zij tot rust kunnen komen. De NBV vertaalt dit ineens met ‘veilige grenzen’, en hoewel dat wellicht mede bedoeld is, is het toch geen vertaling van wat er staat. Belangrijker echter: we missen dan volledig de echo van deze woorden in Psalm 95, waar God als het ware spreekt over de woestijnreis:

Veertig jaar voelde ik weerzin tegen hen. Ik zei: Het is een stuurloos volk dat mijn wegen niet wil kennen. En ik zwoer in mijn woede: Nooit gaan zij mijn rustplaats binnen! (Psalm 95:10-11).

De Psalmist verwijst hier naar de situatie rond de terugkeer van de verspieders, waarbij alleen Jozua en Kaleb het land binnen wilden trekken. Op deze twee na zouden allen in de woestijn sterven. Zij zouden Gods rustplaats niet binnengaan. En als de volgende generatie dan later het land veroverd heeft, zegt Jozua tot de stammen die zich aan de overzijde van de Jordaan vestigen: “Nu echter heeft de HERE, uw God, aan uw broederen rust gegeven, zoals Hij hun beloofd had” (Jozua 22:4, NBG’51).

Jozua als voorafschaduwing

Behalve dat hij dezelfde naam heeft, zijn er meer redenen waarom we Jozua kunnen zien als voorafschaduwing van Jezus. De schrijver van de brief aan de Hebreeën combineert verschillende ideeën over rusten, en noemt het komende Koninkrijk de ‘ware’ rust. Hij beschrijft het ook als een sabbatsrust (de 7e dag), maar combineert dat met de hiervoor genoemde Psalm over de rustplaats:

Over de zevende dag wordt immers ergens gezegd: ‘En op de zevende dag rustte God van al zijn werk,‘ terwijl hier wordt gezegd: ‘Nooit zullen ze binnengaan in mijn rust’. (Hebreeën 4:4-5)

De schrijver zegt dan dat Jozua hen weliswaar in de rust bracht, maar dat de volmaakte rust nog moest komen:

Was de rust hun al door Jozua gegeven, dan zou God daarna niet meer over een andere (rust)dag hebben gesproken. Er wacht het volk van God dus nog steeds een sabbatsrust. (Hebreeën 4:8-9)

Blijkbaar is ‘de rust’ na de intocht in het beloofde land slechts een beeld van de ‘ware sabbatsrust’, die Gods volk zal kennen bij Jezus’ wederkomst, en is Jozua een beeld of voorafschaduwing van Jezus. We zien inderdaad een aantal overeenkomsten tussen Jozua en zijn grote naamgenoot. Er is sprake van twee fasen in hun leven, de eerste als dienaar, de tweede als leider van het volk. Tijdens de eerste fase zijn beide trouw aan Mozes (in het geval van Jezus aan de ‘door Mozes’ gegeven wet). Van Jozua worden geen fouten vermeld. Hij is niet betrokken bij zaken waarin het volk faalt. En als hij het volk probeert te overreden zijn geloof te vestigen op God, wordt hij hier bijna voor gestenigd; God moet tussenbeide komen om hem te redden. Het volk van de eerste eeuw probeert ook enkele malen tevergeefs Jezus te stenigen (maar als het bij de Romeinen aandringt Hem te kruisigen, wordt Hij niet gered!). En tenslotte wordt Jozua aangesteld om herder te zijn van het volk.

De les daaruit

We mogen Jozua dus terecht zien als een voorafschaduwing van Jezus. Maar dan rijst meteen de vraag waarom de Schrift hem zo voorstelt. Wat leren wij over Jezus dat we niet zouden begrijpen zonder het voorbeeld van Jozua? Hebreeën benadrukt vooral de overeenkomst met de intocht in het beloofde land. Het land was hun, als afstammelingen van Abraham, beloofd; en toch moet het worden veroverd. Ja, dat gaat gepaard met wonderen, zoals bij de inname van Jericho, maar toch moet het worden veroverd op de vijandige bewoners. Wellicht is ook dat dan een beeld van de vestiging van het komende Koninkrijk. Uit het Nieuwe Testament zouden we kunnen denken dat de wereld vanzelf aan Jezus’ voeten ligt bij zijn wederkomst; er wordt ons nagenoeg niets verteld over het opzetten van zijn rijk. Maar in feite staat de wereld buitengewoon vijandig tegenover Christus; die zal niet zondemeer accepteren dat Hij over hen zal heersen. In het Oude Testament vinden we enkele losse verzen die doen vermoeden dat het allemaal niet zonder slag of stoot zal gaan. “De koningen van de aarde komen in verzet, de wereldmachten spannen samen tegen de HEER en zijn gezalfde” (Psalm 2:2), is maar één voorbeeld. Wellicht is dan het voorbeeld van Jozua, die het land moet veroveren op een bevolking die als compleet misdadig wordt beschreven, een goed beeld van de strijd die Jezus met zijn getrouwen straks zal moeten leveren tegen een verdorven wereldbevolking; zij het uiteraard wel een ongelijke strijd, zoals het dat ook was in de tijd van Jozua.