Weerklanken - Beeld en Gelijkenis
Naar Gods beeld
En God zeide: Laat Ons mensen maken naar ons beeld, als onze gelijkenis …
En God schiep de mens naar zijn beeld; naar Gods beeld schiep Hij hem; man en vrouw schiep Hij hen. (Genesis 1:26-27, NBG’51)
Vrijwel elke bijbellezer kent de uitdrukking dat de mens is (of zou zijn) geschapen ‘naar Gods beeld en gelijkenis’. Maar wat moeten we daaronder verstaan? En betekenen beeld en gelijkenis hetzelfde – is dit alleen maar zo’n typisch Hebreeuws parallellisme – of is er toch verschil? En als er verschil is, moeten we dan een betekenis zien in het feit dat God (in vs 26) aankondigt dat Hij de mens wil scheppen naar zijn beeld en gelijkenis, maar dat we vervolgens (in vs 27) alleen maar lezen dat Hij dat doet naar zijn beeld, zelfs tweemaal, en juist niets van die gelijkenis? De NBV vertaalt beeld hier als evenbeeld, en gelijkenis met het werkwoord (op ons) lijken, en vat het dus op als een parallellisme. Maar laten we toch eerst maar wat eigen onderzoek doen.
Een stukje taalstudie
Het Hebreeuws gebruikt hier de woorden tselem (voor beeld) en demuth (voor gelijkenis). Uit het gebruik van deze woorden elders blijken hun betekenissen inderdaad sterk te overlappen, maar er is toch een nuanceverschil. Tselem beperkt zich meer tot een oppervlakkige gelijkenis. Het woord is afgeleid van een stam die schaduw betekent. Een schaduw heeft weliswaar een duidelijke relatie met datgene waarvan het de schaduw is, maar het geeft toch alleen maar de uiterlijke vorm, een omtrek, en mist de details binnen die contour. In die zin noemen we iets in het OT soms een voorafschaduwing van een werkelijkheid die later zou komen. In de Schrift zelf is het eigenlijk alleen de schrijver aan de Hebreeën die dat doet:
(De priesters) verrichten hun dienst in wat de afspiegeling en de voorafschaduwing is van het hemelse heiligdom, zoals dat aan Mozes geopenbaard werd (Hebreeën 8:5).
Omdat de wet slechts een voorafschaduwing toont van al het goede dat nog komen moet en daarvan niet de gestalte zelf laat zien … (Hebreeën 10:1).
Hij gebruikt hier het normale Griekse woord voor schaduw (skia), maar blijkbaar heeft juist hij (de schriftgeleerde) dat in de Hebreeuwse tekst herkend.
Demuth lijkt echter verder te gaan. Dat duidt gewoonlijk toch op een grotere mate van overeenkomst, waarin ook de details binnen die contouren zijn ingevuld. Waar tselem alleen maar het silhouet is, is demuth het complete portret. Die gedachte vinden we, zij het met andere woorden, bijvoorbeeld in Jesaja:
Een beeldsnijder spant een meetlint en geeft de ruwe omtrek aan met een beitel. Dan snijdt hij een figuur uit met een fijn mes en tekent de precieze vorm af met een passer. Hij maakt er een menselijke figuur van, een prachtig beeld (Jesaja 44:13).
Maar dan moeten we Genesis blijkbaar zo lezen dat de mens in de eerste stap van het scheppingsproces nog maar een ‘contour’ is, die in de loop van zijn leven verder moet worden ingevuld, totdat er tot in detail een weerspiegeling is van het origineel. Dat vergt een groeiproces, en dat is ook precies het beeld dat de rest van de Schrift ons geeft. Dus dat moet dan inderdaad wel de bedoeling zijn. Zo had God er ook aan toe gevoegd:
…zij moeten heerschappij voeren over de vissen van de zee en de vogels van de hemel, over het vee, over de hele aarde en over alles wat daarop rondkruipt. (vs 26)
Maar toch had Hij ook op dat punt de mens nog niet meteen al die macht geschonken. Hij had de mens eerst in een ‘hof’ gezet, een deeltje van die aarde, waar hij eerst in het klein moest oefenen, om te leren en om te tonen dat hij dat aankon. Dat was toen misgelopen, zodat er een verlossingsplan in werking moest worden gesteld. Maar het toont ons wel Gods werkwijze.
Wat dat betekent voor Genesis
Maar dan komen we aan Genesis 5:1, waar staat:
Ten dage, dat God Adam schiep, maakte Hij hem naar de demuth (dus niet tselem!) Gods.
Hoe moeten we dat dan zien? Het zou ons op moeten vallen dat 5:1-2 een vrijwel woordelijke herhaling is van Gods ‘intentieverklaring’ in 1:26. Uit hoofdstuk 3 (de zondeval) en 4 (de moord van Kaïn op Abel) weten we intussen echter dat die bedoeling met Adam en zijn eerste kinderen niet is bereikt. Wanneer we niet met moderne theologen van mening zijn dat de Bijbel grossiert in nodeloze herhalingen, maar integendeel dat elke zin daarin een doel heeft, zullen we daar dus de sleutel moeten zoeken. Het volgende vers vertelt ons:
Toen Adam honderd dertig jaar geleefd had, verwekte hij een zoon naar zijn gelijkenis (demuth), als zijn beeld (tselem), en noemde hem Set” (Genesis 5:3, NBG’51).
Wat Adam voortbrengt is dus wel een volledige ‘afbeelding’ (‘weerspiegeling’) van zichzelf, maar dat was alleen maar meer van hetzelfde. We zullen deze verzen (vrij weergegeven) dus moeten lezen als:
Toen God Adam schiep, bedoelde Hij dat de mens (uiteindelijk) een weerspiegeling van Hemzelf zou worden – zie zijn intentieverklaring in 1:26 [maar we weten dat dat mislukte, zodat de mens wel een silhouet was, maar geen volledige afbeelding]. Toen die Adam 130 jaar oud was verwekte hij een zoon die (slechts) een weerspiegeling was van hemzelf [dus eveneens slechts een schaduw en geen afbeelding van God].
En dat vinden we dan vervolgens onderstreept door het daarop volgende geslachtsregister, dat bij elke nakomeling eindigt met “… en hij stierf”. De dood was het vonnis over de zonde. Zij allen stierven, dus niemand van hen was blijkbaar volledig zondeloos. Paulus zegt hierover:
Daarom, gelijk door één mens de zonde de wereld is binnengekomen en door de zonde de dood, zo is ook de dood tot alle mensen doorgegaan, omdat allen gezondigd hebben. (Romeinen 5:12, NBG’51)
Wat de wereld nodig had, was echter een ander soort mens, een mens die wel bereid en in staat was op te groeien van een simpele beeld (tselem) van God tot een volledige weerspiegeling (demuth) van God. Dat is, volgens Paulus, de logische conclusie van Genesis 5.
De taal van het NT
Wij weten inmiddels dat die andere mens er inderdaad gekomen is. Juist dat is immers de boodschap van het NT. Paulus duidt die andere mens daarom aan als een nieuwe Adam, degene die slaagde waar de eerste Adam faalde:
Zo staat er ook geschreven: ‘De eerste mens, Adam, werd een levend, aards wezen.’ Maar de laatste Adam werd een levendmakende geest. (1 Korintiërs 15:45).
Wie goed leest, ziet echter dat hij ook dit thema 'beeld tegenover gelijkenis' in gedachte heeft. Bijvoorbeeld wanneer hij in zijn 2e brief schrijft over ongelovigen, die “het licht van het evangelie niet kunnen zien, de luister van Christus, die het ‘beeld’ van God is” (2 Kor 4:4). Maar hier moeten we eerst weer even een taalkundig uitstapje maken. Met dat ‘beeld’ moet hij hier namelijk die ‘gelijkenis’ van Genesis bedoelen, anders zou zijn uitspraak geen betekenis hebben. Toch gebruikt hij hier het Griekse woord eikon, wat de Septuaginta (de Griekse vertaling van het OT) in Genesis gebruikt als vertaling van tselem en juist niet van demuth. Maar ook de schrijver aan de Hebreeën gebruikte het zo toen hij de ‘voorafschaduwing’ (skia) stelde tegenover ‘de gestalte (eikon) zelf’ (Heb 10:1, zie boven). Paulus gebruikt in zijn brief aan Filippi voor tselem het woord morphè, dat in de Septuaginta eveneens enkele malen voorkomt, gewoonlijk ook vertaald als ‘gestalte’.
De nieuwe Adam en de nieuwe mens
Het lijkt of de vertalers dat beeld van Paulus in Filippensen maar zelden herkennen, want ze worstelen bijna allemaal met de vertaling. Mogelijk komt dit omdat zij niet zoveel waarde hechten aan weerklanken. Ik kies daarom de versie van de Leidse Vertaling:
Laat dezelfde gezindheid onder u zijn als in Christus Jezus was, die, hoewel hij Gods gestalte (morphè) had, er niet aan dacht de gelijkheid met God door roof zich toe te eigenen (Filippenzen 2:5-6, Leidse Vert)
We zien hier toch een duidelijke verwijzing naar de situatie in Genesis, waar de mens al wel de gestalte (tselem) van God had, maar nog niet de gelijkheid. Hij had moeten opgroeien naar Gods gelijkenis, maar greep, op suggestie van de slang, voortijdig naar het ‘als God zijn’ (Genesis 3:5) – echter niet die demuth, maar dat heersen over de wereld (Genesis 1:26) – door te doen wat hem verboden was; in Paulus’ woorden: door het te (willen) roven. Want hij spreekt duidelijk van harpagmos, roof. Jezus, zegt Paulus, heeft een andere weg gekozen, de weg van nederigheid en gehoorzaamheid, de weg van de dienstknecht (slaaf), door zijn eigen wil volledig afhankelijk te maken van die van zijn Vader:
(… die) Zichzelf ontledigd heeft (een verwijzing naar Jesaja 53:12: uitgegoten), en de gestalte (morphè) van een dienstknecht heeft aangenomen, en … Hij heeft Zich vernederd en is gehoorzaam geworden tot de dood, ja, tot de dood des kruises. (Filippenzen 2:7-8)
Dat verwijst naar de ‘Knechtprofetieën’ in Jesaja, en dan vooral naar de vierde. En juist daarom, om die gehoorzaamheid ontvangt Hij wel die heerschappij over de wereld:
Daarom heeft God hem hoog verheven en hem de naam geschonken die elke naam te boven gaat, opdat in de naam van Jezus elke knie zich zal buigen, in de hemel, op de aarde en onder de aarde, en elke tong zal belijden: ‘Jezus Christus is Heer, ‘tot eer van God, de Vader (Filippenzen 2:9-11).
In Zijn gehoorzaamheid slaagde Hij waar Adam faalde, maar dat is voor ons nog niet voldoende. Wanneer wij verlost willen worden, moeten wij Hem daarin navolgen. Wij moeten onze oude mens, met de contouren van Adam, afleggen en opnieuw beginnen. Wij moeten een nieuwe mens worden, nu met de contouren van Christus; “Christus moet gestalte (morphè) in u krijgen”, schrijft hij aan de Galaten (Galaten 4:19). En die contouren moeten we vervolgens laten invullen zoals Hij dat deed, door Zijn gezindheid aan te nemen (Filippenzen 2:5).
Door Jezus wordt duidelijk dat u uw vroegere levenswandel moet opgeven en de oude mens, die te gronde gaat aan bedrieglijke begeerten [nl. om ‘als God’ te willen zijn en over de wereld te willen heersen], moet afleggen, … en dat u de nieuwe mens moet aantrekken, die ‘naar God’ geschapen is in waarachtige rechtvaardigheid en heiligheid. (Efez 4:21-24).
Hij zegt hier letterlijk dat de nieuwe mens ‘naar God’ is geschapen, gewoonlijk vertaald als ‘naar Gods wil’, maar het zou nu duidelijk moeten zijn dat Paulus hier bedoelt: naar Gods beeld!
Je ziet dus hoe weerklanken een compleet inzicht bieden wat er met beeld en gelijkenis wordt bedoeld. Door die niet te herkennen (of willen herkennen) voelen vertalers zich soms vrij om de tekst volledig aan te passen aan hun theologische opvattigen. De tekst in de brief aan de Filippenzen wordt dan ook in de Bijbel in Gewone Taal als volgt 'vertaald':
Jezus Christus was aan God gelijk. Maar hij vroeg niet om de hoogste macht en eer voor zichzelf. Nee, hij gaf zijn hemelse positie op. Hij maakte zich zo onbelangrijk als een slaaf. Hij kwam als mens op de aarde. En toen leefde hij als mens, dacht nooit aan zichzelf. Hij was altijd gehoorzaam aan God, zelfs toen hij aan het kruis moest sterven. Omdat Jezus Christus dat deed, heeft God hem de hoogste plaats gegeven. God gaf hem de hoogste eer, de eer die voor God zelf bestemd is.