Start > Studies > Uitleg specifieke verzen > Exodus 22:25
Exodus 22:25 - Als je geld leent aan iemand ... vraag geen rente van hem
Als je geld leent aan iemand van mijn volk die armoede lijdt, gedraag je dan niet als een geldschieter en vraag geen rente van hem. (Exodus 22:25)
Af en toe lees je in de krant dat de Islam het nemen van rente niet toestaat, en Arabische banken daarom allerlei bijzondere constructies moeten bedenken om zinvol geldverkeer mogelijk te maken zonder dit verbod op rente te overtreden. Maar ook de Mozaïsche Wet verbiedt soms het nemen van rente. Hier en daar lees je over woeker en woekeraars, en dat klinkt al snel als onredelijke rentetarieven; maar helemaal geen rente? In de middeleeuwen verbood de kerk toch wel het opleggen van rente op grond van deze bepalingen. Anderzijds laat Jezus in de gelijkenis over de talenten de heer tegen de luie slaaf zeggen: ‘Had mijn geld dan bij de bank in bewaring gegeven, dan zou ik bij terugkomst mijn kapitaal met rente hebben terugontvangen’ (Matteüs 25:27). Deze slaaf staat hier duidelijk model voor een gelovige die schromelijk tekort schiet. En je kunt toch moeilijk aannemen dat Jezus zijn gehoor hier vertelt dat een volgeling van Hem die niet bereid is Hem van harte te dienen, dat altijd nog enigszins kan goedmaken door de Wet te overtreden. Hoe zit dat?
Wat zegt de Wet?
Om te beginnen: wat zegt de Wet eigenlijk precies? We lezen het verbod in Exodus en Leviticus (en herhaald in Deuteronomium 23). In Exodus 22:24 lezen we de tekst boven deze studie. Die vertelt ons niet dat geldschieters geen rente mogen berekenen, maar dat de uitlener zich in dit geval niet als zo’n (commerciële) geldschieter mag gedragen. De sleutel zit natuurlijk in het woord armoede. Het gaat hier niet om handelskapitaal waarmee winst gemaakt gaat worden. Het gaat om iemand die financieel aan de grond dreigt te lopen en die noodgedwongen geld moet lenen om het hoofd boven water te kunnen houden. Je bent verplicht die te helpen, en die hulp mag geen winstgevend handeltje zijn. De nadere bepalingen in Leviticus maken dat verder duidelijk:
Wanneer een van jullie (NBG’51: je broeder) tot armoede vervalt en zich niet kan handhaven, moet je hem bijstand verlenen … Toon ontzag voor je God en laat je volksgenoten niet verkommeren. Wanneer je een volksgenoot iets leent, mag je hem vooraf noch achteraf rente vragen. Je mag van hem geen rente vragen als je hem geld leent, en geen winst maken als je hem voedsel geeft (Leviticus 25:35-37).
Hulp of handelskapitaal
In een voornamelijk agrarische gemeenschap zou geld vooral worden gespaard om je, indien nodig, door tijden van tegenspoed heen te helpen, als een soort reddingsboei. Maar die reddingsboei moet er dan ook zijn voor je naaste. In dat verband is het interessant dat het bijbehorende werkwoord (rente nemen) als basisbetekenis heeft: bijten. En dan in de praktijk meestal van het bijten van een slang. Wie een naaste, die financieel aan lager wal is geraakt, geld leent tegen de verplichting daarvoor periodiek rente te betalen, verhoogt daarmee onmiddellijk zijn kosten van bestaan. Met het risico dat hij hem daarmee nog verder in het moeras duwt. Dat kan nooit de bedoeling van ‘hulp’ zijn. Kapitaal dat echter wordt gebruikt om handel mee te drijven, is bedoeld om winst mee te maken, en dan is er niets onredelijks aan de gedachte dat degene die dat geld daarvoor ter beschikking stelt, dan ook mag meedelen in die winst. Zoals je ook de producten van je handenarbeid mag verkopen aan de handelaar die ze elders weer met winst doorverkoopt (Spreuken 31:24); die hoef je hem echt niet gratis aan te bieden. En dat is niet anders wanneer je hem, in een verder georganiseerde maatschappij, in plaats van producten, handelskapitaal ter beschikking stelt. En dat is duidelijk de situatie die Jezus op het oog heeft in zijn gelijkenis.
Er is echter een ander stel woorden (zelfstandig naamwoord en bijbehorend werkwoord) dat soms met ‘woeker’ wordt vertaald, maar meestal met termen als winstbejag, woekerwinst of hebzucht. Daarbij staat de gedachte aan onrechtmatig sterk voorop en de vertaling is daarom vaak ook: onrechtmatige winst. De grondbetekenis van het daar gebruikte woord is afsnijden (bijv. van een weefsel van het weefgetouw) of voltooien. Qua gedachte is het daarmee verwant aan onze uitdrukking ‘iemand afmaken’, al zou je in een geval als dit in onze beeldspraak eerder termen als uitpersen gebruiken. Deze woorden verschijnen pas veel later in de Bijbel (voornamelijk bij de profeten), wanneer de maatschappij in Israël en Juda zich blijkbaar voldoende heeft ontwikkeld van haar ‘primitieve’ agrarische begin tot een meer ‘geavanceerde’ kapitalistische ‘beschaving’ als de onze.
Dit artikel (en de serie) is voor het eerst verschenen in ons blad Met open Bijbel.