Broeders in Christus

Bijbelse woorden: Logos - Woord

Definitie:

Logos is een veel voorkomend Grieks woord in het NT. Het duidt op ‘de uitdrukking van een gedachte’,  zowel een idee als een uitspraak. Daarnaast vinden we ook het woord rhèma, dat duidt op ‘wat wordt gesproken, een uiting in een toespraak of geschrift’. Logos heeft de bijbetekenis van ‘inhoud’, terwijl rhèma de bijbetekenis heeft van de ‘vorm van het gesprokene’. In het Hebreeuwse OT vinden we het woord dabar. Dat betekent ‘woord’ of ‘ding’. De Griekse vertaling van het Oude Testament vertaalt dabar zowel met logos als met rhèma. In Jesaja worden beide woorden even vaak gebruikt. In het boek Deuteronomium worden beide Griekse woorden soms als synoniemen gebruikt

Achtergrond:

Het woord logos in het NT heeft als grondbetekenis dat wat wij ook met ‘woord’ aanduiden, in de meest brede betekenis: “Ik zeg u: van elk nutteloos woord dat mensen spreken, zullen ze op de dag van het oordeel rekenschap moeten afleggen” (Matth. 12:36). “Wij hebben vernomen dat enkelen van ons u een bezoek hebben gebracht … en dat hun uitspraken aanleiding zijn geweest tot verwarring en verontrusting” (Hand. 15:24). Maar het duidt toch vaak op ‘het woord’ van God of van Jezus. Dan krijgt het de betekenis van een gezaghebbende uitspraak: “Zo ontkracht u het woord van God door de tradities die u doorgeeft” (Mark. 7:13). “Wie zich schaamt voor mij en mijn woorden, zal merken dat de Mensenzoon zich ook voor hem schaamt, wanneer hij komt in stralende luister” (Luk. 9:26). In de meest algemene zin heeft het dan de betekenis van profetie: “En zodra dit (gebeurd is), zal het woord werkelijkheid worden, dat geschreven is: De dood is verzwolgen in de overwinning” (1 Kor. 15:54, NBG’51). Maar het kan ook de meer directe betekenis krijgen van een bevel of een gebod: “Pleeg geen overspel, pleeg geen moord, steel niet, zet uw zinnen niet op wat van een ander is – deze en alle andere geboden worden samengevat in deze ene uitspraak: Heb uw naaste lief als uzelf” (Rom. 13:9). Aan de andere kant kan het ook onderwijs betekenen, en dus ook het woord van prediking aanduiden: “Laten we teruggaan naar alle steden waar we het woord van de Heer hebben verkondigd, om te zien hoe het daar met de leerlingen gaat.” (Hand. 15:36). En een derde hoofdbetekenis van dat goddelijk woord is: belofte, iets dat God gesproken heeft, en dat Hij waar gaat maken: “Want er ligt een belofte in dit woord: omstreeks deze tijd zal Ik komen en Sara zal een zoon hebben” (Rom. 9:9, NBG’51).

In Joh 5 spreekt Jezus op gezag van zijn Vader. “Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, de ure komt en is nu, dat de doden naar de stem van de zoon van God zullen horen, en die haar horen, zullen leven” (Joh. 5:25). dat “Ik zeg” is een verbuiging van het werkwoord ‘lego’ (zeggen). Het zelfstandig naamwoord ‘logos’ komt weer van dat werkwoord ‘lego’. Jezus spreekt in wezen niet zijn eigen woorden: “Ik kan van mijzelf niets doen; gelijk Ik hoor, oordeel Ik, en mijn oordeel is rechtvaardig, want Ik zoek niet mijn wil, doch de wil van Hem, die Mij gezonden heeft” (Joh 5:30). Tegen zijn discipelen zegt Jezus later: “Wanneer u de zoon des mensen verhoogd hebt, zult u inzien, dat Ik het ben en niets uit Mijzelf doe, doch dat Ik dit spreek, gelijk de Vader Mij geleerd heeft” (Joh. 8:28). Dat ‘spreken’ is hier ‘lalo’, maar er is feitelijk geen verschil met ‘lego’.

Jezus was natuurlijk niet de enige die op gezag van God sprak. Het bijzondere van het spreken van Jezus is echter gelegen in het feit dat het de volmaakte uitdrukking was van wat God wilde dat Hij zeggen zou. Maar dat is niet alles. Er is nog meer. Veel meer. Jezus sprak niet alleen Gods woord, maar Hij nam Gods woord zo volkomen op in zijn denken, voelen en gedrag, dat Hij Gods spreken in persoon was. Jezus was de Adam (mens) die God van het begin af had bedoeld. Op een gegeven moment zegt Jezus tegen de Joden die niet in hem geloven: “Wie van u overtuigt Mij van zonde?” (Joh. 8:46). Een medeapostel van Johannes had deze diepgaande waarheid al eerder in het licht gesteld toen hij over Adam en Christus schreef (bijvoorbeeld Rom. 5:12-21).

Logos in de concordantie:

In het OT komt het Hebreeuwse dabar bijna 2600 x voor, waarvan circa de helft als werkwoord en de andere helft als zelfstandig naamwoord. In de Septuaginta (de Griekse vertaling van het OT) is het zelfstandig naamwoord, in ca. 2/3 van de gevallen vertaald met logos, en in 1/3 met rhèma. In het NT komt logos 330 x voor, en rhèma slechts ca. 70 x.

Het aan logos verwante werkwoord lego, dat in de Septuaginta maar in een minderheid van de gevallen wordt gebruikt als vertaling van dabar, komt in het NT juist meer dan 1300 x voor.

Logos in de proloog van het Johannes-evangelie:

In het begin was de logos en de logos was bij God en de logos was God. Dit was in het begin bij God. Alle dingen zijn erdoor ontstaan en zonder dit is niets ontstaan dat bestaat [letterlijk: dat ontstaan is].

De NBG’51 en de NBV lezen hier voor logos: Woord (met een hoofdletter).
De Naardense Bijbel leest:
Sinds het begin is er het spreken; dat spreken is God nabij, ja God zelf is dat spreken; het is er sinds het begin, God zo nabij; alles geschiedt daardoor, en buiten dat om geschiedt niet één ding dat is geschied.

Het al of niet gebruiken van een hoofdletter is willekeurig. In het Grieks staan alleen kleine letters. Het ligt voor de hand dat we bij ‘woord’ of ‘spreken’ aan Genesis 1 moeten denken: En God zei (Genesis 1:3). Het gaat om Gods zeggen, spreken, dus: woord. God uit zijn gedachten in woorden. We moeten in Johannes 1:1 dus niet aan een reeds bestaande Christus denken.  Dat is duidelijk wel het geval in vers 14 (het Woord is vlees geworden). De tussenzin van de proloog (vers 10) slaat in eerste instantie ook op Gods woord, maar zou ook op Christus toegepast kunnen worden: De logos was in de wereld, de wereld is door hem ontstaan en toch kende de wereld hem niet. Johannes’ bedoeling is ons te vertellen dat God vanaf het begin de intentie had om in een toekomstige tijd uit de mensheid een zoon te verwekken. Deze zoon is Jezus van Nazaret, de belichaming van Gods plan.
Dat vertalers vaak "hij" gebruiken in de proloog, in plaats van "het" (het woord is onzijdig) komt omdat in het Grieks logos een mannelijk woord is.