Broeders in Christus

Bijbelse woorden: Evangelie

Definitie:

In het Hebreeuws

Hoewel 'evangelie' een zelfstandignaamwoord is, zien we in het Hebreeuws voornamelijk een werkwoord, Het woord in het OT is bissar. Het wordt in de historische boeken gebruikt voor berichten uit de strijd, en in de psalmen voor het verkondigen van Gods grootheid. Bij Jesaja gaat het de betekenis krijgen van het ‘brengen van goed nieuws’ van de  bevrijding van het volk uit hun ballingschap, wat zelf weer een beeld is van de bevrijding uit de macht van de zonde.

 … en in het Grieks

De woorden in het NT zijn het zelfstandig naamwoord eu-angelion, vertaald als evangelie, en het werkwoord eu-angelizo, vertaald als prediken. Het is het standaard woord voor de verlossing uit zonde.

Achtergrond:

Het woord ‘evangelie’ is afgeleid van het Hebreeuws bissar, dat het brengen van goed nieuws betekent. In de historische boeken van het OT is dat de boodschap van een bode die de overwinning in een veldslag komt melden. In de psalmen begint het echter betrekking te hebben op het verkondigen van Gods grootheid. Bijvoorbeeld wanneer David spreekt over de majesteit waarmee God voor Zijn uit de slavernij van Egypte verloste volk uitging, en ‘boodschapsters van goede tijding’ dat verkondigden (Psalm 68:12). Mogelijk denkt hij daarbij aan de doortocht door de Rode zee: “De profetes Mirjam, Aärons zuster, pakte haar tamboerijn, en alle vrouwen volgden haar, dansend en op de tamboerijn spelend. En Mirjam zong dit refrein: ‘Zing voor de heer, zijn macht en majesteit zijn groot! Paarden en ruiters wierp hij in zee’.” (Exodus 15:20-21). We vinden het ook in een psalm die een profetische aankondiging is van de Verlosser, die daarin zegt: “Ik verkondig de blijde mare van uw gerechtigheid in een grote gemeente” (Psalm 40:10, NBG’51 ).

Maar bij Jesaja gaat het om de overwinning over de dood. In het 2e deel van zijn profetie spreekt hij over de verlossing van het volk uit de Babylonische ballingschap: “Troost, troost mijn volk zegt jullie God” (Jesaja 40:1), en dan: “Beklim een hoge berg, vreugdebode Sion, verhef je stem , vreugdebode Jeruzalem ... Zeg tegen de steden van Juda: ‘Ziehier jullie God!” (Jesaja 40:9). Dat woord ‘vreugdebode’ betekent letterlijk: hem die goed nieuws brengt. En dat maakt hij vervolgens dan tot een beeld van Gods verlossing uit de slavernij van zonde en dood: “Hoe welkom is de vreugdebode die ... vrede aankondigt en goed nieuws brengt, die redding aankondigt en tegen Sion zegt: Je God is koning!” (Jesaja 52:7). Vrede, en God als koning: dat kan alleen maar slaan op Zijn Koninkrijk, wanneer Zijn Zoon regeert, en Zijn dienaren eeuwig leven hebben ontvangen.

En dat vinden we in het NT als eu-angelion (evangelie) en eu-angelizo (prediken): “In die tijd trad Johannes de Doper op ... Hij verkondigde: ‘Kom tot inkeer, want het koninkrijk van de hemel is nabij!’ Dit was de man over wie de profeet Jesaja sprak” (Matteüs 3:1-3). En de engel die verschijnt aan de herders bij Bethlehem zegt tot hen: “Wees niet bang, want ik kom jullie goed nieuws brengen, dat het hele volk met grote vreugde zal vervullen: vandaag is … een redder geboren. Hij is de messias.” (Lukas 2:10-11). Dit ‘goed nieuws’ is dat ‘evangelie’.

Maar God was bereid mensen uit alle volken te verlossen uit de macht van zonde en dood; dat was van het begin af al Zijn plan geweest. De apostel Paulus schrijft dan ook aan de Galaten: “De Schrift, die tevoren zag, dat God de heidenen uit geloof rechtvaardigt, heeft tevoren aan Abraham het evangelie verkondigd.” (Galaten 3:8, NBG’51). En dáár werden de inwoners van Nazareth zo boos over: het betekende dat zij daar niet het exclusieve recht op hadden. En het betekende ook nog dat zijzelf alleen maar gered zouden worden wanneer zij zich, net als die heidenen, zouden bekeren; die redding zou niet vanzelf hun deel worden. En dat principe vinden we terug in het laatste boek van de Bijbel, waar een engel met luide stem bekend maakt dat behoudenis er alleen maar is op basis van gehoorzaamheid aan dat ‘eeuwig evangelie’ (Openbaring 14:6).

Evangelie in de concordantie:

In het Oude Testament komt het woord bissar 24 x voor, waarvan 11 x in de historische boeken als aanduiding van goed nieuws. In de psalmen vinden we het 4 x voor het verkondigen van Gods grootheid. Tenslotte vinden we het  1 x bij Nahum en 8 x bij Jesaja, als aanduiding van iets groters. In het Nieuwe Testament vinden we het ruim 130 x, waarvan 76 x als evangelie en 55 x als prediken of verkondigen (en nog 3 x als evangelist). In de Evangeliën en Handelingen komen de woorden 40 x voor, maar Paulus gebruikt het ruim 80 x in zijn brieven (waarvan 50 x in Romeinen, Galaten en de beide brieven aan Korinte).

In de synagoge te Nazareth (Lukas 4:14-30)

Lukas vertelt ons dat Jezus in het begin van Zijn prediking kwam spreken in de synagoge van Nazareth, het dorp van Zijn jeugd. Hij leest daar voor uit Jesaja 61:1-2: ‘De Geest van de Heer rust op mij, want hij heeft mij gezalfd. Om aan armen het goede nieuws te brengen heeft hij mij gezonden, om aan gevangenen hun vrijlating bekend te maken en aan blinden het herstel van hun zicht, om onderdrukten hun vrijheid te geven, om een genadejaar van de Heer uit te roepen.’ Dat ‘goede nieuws brengen’ is eu-angelizo. Dus dat is de boodschap dat er vergiffenis van zonden mogelijk is, en daarmee ontsnapping aan de anders onvermijdelijke dood. We moeten dus niet de fout maken van sommige sociaal denkende christenen, door te menen dat Jezus’ prediking niet méér inhield dan een opkomen voor de armen en onderdrukten in de maatschappij. Zijn boodschap gaat veel verder dan dat. Maar we moeten ook niet menen dat wat Jezus hier aanbiedt, volledig vrijblijvend is. Als dat zo was, zouden Zijn voormalige dorpsgenoten even later niet zó razend zijn geworden dat ze Hem te pletter wilden laten vallen. De sleutel zit in het feit dat Hij midden in een zin stopt. Jesaja zei: ‘… om een genadejaar van de Heer uit te roepen en een dag van wraak voor onze God.’ Met genadejaar bedoelt hij een zgn. ‘jubeljaar’, waarin alle schulden werden kwijtgescholden. Maar die ‘dag van wraak’ slaat op de afrekening, die God tegelijkertijd houdt over al diegenen die willens en wetens hun eigen weg gingen. Dat is de keerzijde van dezelfde medaille. Die dag van wraak kwam toen nog niet, en daarom stopte Jezus halverwege de zin; maar komen doet hij wel degelijk, en ook dat maakte Hij duidelijk.