Broeders in Christus

De vervulling van de Knecht in Jesaja

In de voorgaande delen hebben we de vijf profetieën van Jesaja over de Knecht en de Gezalfde bekeken. In dit laatste deel kijken we vooral naar het totaal van de vervulling van de profetieën over de Here Jezus.

De wereld van Jesaja

Jesaja beschrijft in een voorwoord (de eerste vijf hoofdstukken) de achtergronden van zijn boodschap. Hij spreekt van een volk dat weliswaar zelf meent God te dienen, maar tegelijkertijd niet begrijpt dat de maatstaf die God vraagt veel hoger ligt. “Wat moet ik met al jullie offers? zegt de Heer. Ik heb genoeg van die schapen, die vetgemeste kalveren; het bloed van stieren, rammen en bokken wil ik niet meer ... wie heeft je gevraagd mijn voorhoven plat te lopen? Houd op met die zinloze offergaven. Ik heb een afschuw van jullie wierook.” Want: “Ik duld het niet naast al dat wangedrag.” Met als gevolg: “Wanneer jullie je handen opheffen, wend ik mijn ogen af, ook als je aanhoudend bidt, luister ik niet.” (Jesaja 1:11-15). Jesaja maakt duidelijk dat God zo’n oppervlakkige godsdienst, met al zijn rituelen en symbolen, alleen maar haat. Wat Hij zoekt is een werkelijk toegewijd hart. Alleen zulke aanbidders zullen worden behouden: “Als je weer naar mij wilt luisteren, zal het beste van het land je ten deel vallen. Als je koppig bent en niet wilt luisteren, zul je vallen door het zwaard.” (Jesaja 1:19-20). En voor ons is van belang dat die les van Jesaja ook zonder meer toepasbaar is op het christendom, dat niet voldoende heeft geleerd van dat ‘voorbeeld’ van Israël.

De noodzaak van een Messias

Maar Jesaja laat ons vervolgens ook zien dat ook de oprechten niet in staat zijn zichzelf te redden. En hij concentreert dat op het functioneren van het leiderschap. Zelfs een goede koning als Hizkia toont zwaktes en is niet in staat een volmaakt leider te zijn; daar is meer voor nodig. De uiteindelijke oplossing ligt daarom in een koninkrijk met een volmaakte koning zoals Jesaja die in hoofdstuk 9 beschrijft, de ‘Messias’ of ‘Gezalfde’: “Een kind is ons geboren, een zoon is ons gegeven; de heerschappij rust op zijn schouders ... Groot is zijn heerschappij, aan de vrede zal geen einde komen. Davids troon en rijk zijn erop gebouwd, ze staan vast, in recht en gerechtigheid, van nu tot in eeuwigheid.” (Jesaja 9:6-7). In de parallelle beschrijving in Jesaja 11 lezen we over zijn regering: “De geest van de Heer zal op hem rusten: een geest van wijsheid en inzicht, een geest van kracht en verstandig beleid, een geest van kennis en eerbied voor de Heer. Hij ademt eerbied voor de Heer; zijn oordeel stoelt niet op uiterlijke schijn, noch grondt hij zijn vonnis op geruchten. Over de zwakken velt hij een rechtvaardig oordeel, de armen in het land geeft hij een eerlijk vonnis.” (Jesaja 11:2-4).

De verwachting van de komende koning

De Joden van de 1e eeuw hebben dit uiteindelijk wel begrepen. Al in de tijd van zijn geboorte lezen we over gelovigen die uitzagen naar de bevrijding van Jeruzalem: “Er woonde toen in Jeruzalem een zekere Simeon. Hij was een rechtvaardig en vroom man, die uitzag naar de tijd dat God Israël vertroosting zou schenken ... Er was daar ook een profetes, Hanna ... (ze) bracht hulde aan God en sprak over het kind met allen die uitzagen naar de bevrijding van Jeruzalem.” (Lucas 2:25,38). Die wijdverbreide verwachting was gebaseerd op vele oudtestamentische profetieën, waaronder een aantal in Jesaja. Maar het volk had nog onvoldoende begrepen dat de Dienaar (‘Knecht’) en de Messias een en dezelfde zouden zijn. Toch werd juist dat voorzegd door deze Simeon, tot grote verbazing van Jozef en Maria (zie deel 2 van deze studie). Bij Jezus’ doop en bij de verheerlijking op de berg hebben zijn discipelen een stem uit de hemel gehoord, die profetieën over de Dienaar (Jesaja 42) en de Messias (Psalm 2) combineert (zie deel 2), maar dat hebben zij niet opgemerkt omdat het niet in hun beeld van de Messias paste.

Het doel van de ‘Knecht-rol’

In deel 1 van deze studie hebben we laten zien dat in het gedeelte vanaf Jesaja 40 een vergelijking wordt gemaakt tussen een verlossing uit de macht van Babel en die uit de macht van de zonde. Cyrus (ook Kores genoemd) was de Perzische koning die de macht van Babel heeft gebroken, en Gods volk de gelegenheid heeft gegeven naar eigen land terug te keren om daar onder andere de tempel te herbouwen: “Dit zegt de Heer, je bevrijder ... Die over Cyrus zegt: ‘Dit is mijn herder, alles wat ik wil, brengt hij ten uitvoer: Hij geeft opdracht om Jeruzalem te herbouwen en voor de tempel de fundering te leggen.” Jesaja 44:24,28. Cyrus wordt in dit gedeelte van Jesaja ‘Gods gezalfde’ genoemd. Dat woord ‘gezalfde’ komen we in het Hebreeuwse Oude Testament tegen als ‘Messias’, en in het Griekse Nieuwe Testament als ‘Christus’. In de Bijbel worden zowel de koning als de hogepriester gezalfd tot hun functie, dus het woord gezalfde kan elk van die beide aanduiden. Maar in het geval van Cyrus betekent het dat hij wordt beschreven als een door God uitgezonden bevrijder: “Dit zegt de Heer tegen Cyrus, zijn gezalfde, die hij bij de rechterhand neemt ... Omwille van mijn dienaar Jakob, van Israël, dat ik heb uitgekozen, heb ik je bij je naam geroepen en je met een erenaam getooid, ofschoon je me niet kende. Ik ben de Heer, er is geen ander, buiten mij is er geen god.” (Jesaja 45:1,4-5). De echte herder en gezalfde van God is uiteraard de Here Jezus, die beide functies (koning en hogepriester) in zich zal verenigen. En zoals Cyrus Gods volk verloste uit de macht van Babel, zo zou Jezus Gods volk verlossen van de zonde. Tegelijkertijd zien we echter een groot verschil. Waar Cyrus meteen wordt aangeduid als Gods gezalfde, zien we bij Jezus eerst hoe er in een viertal profetieën gesproken wordt over een dienaar of knecht, en pas in de vijfde over een gezalfde. De betekenis daarvan is duidelijk: Jezus zou eerst de rol van lijdende dienaar op zich moeten nemen voordat hij de positie van gezalfde zou ontvangen. Jezus kwam dus de eerste keer als knecht of dienaar, en zal pas bij zijn wederkomst verschijnen als koning en hogepriester.

De leerling als voorbeeld

Dit alles hebben de discipelen niet begrepen. Toen Jezus uiteindelijk werd gekruisigd, verkeerden zij in grote verslagenheid. Twee van hen zeggen daarover: "Wij leefden in de hoop dat hij degene was die Israël zou bevrijden" (Lucas 24:21), daarmee aangevend dat die hoop nu vervolgen is. De reactie van Jezus (die zij op dat moment niet herkenden) is: “Hebt u dan zo weinig verstand en bent u zo traag van begrip dat u niet gelooft in alles wat de profeten gezegd hebben? Moest de messias al dat lijden niet ondergaan om zijn glorie binnen te gaan?” (Lucas 24:25-26). Het lijden, zoals beschreven voor de Knecht in Jesaja, was nodig om de gezalfde te kunnen worden. Tegelijkertijd moet het echter duidelijk zijn dat het niet gaat om het lijden op zichzelf, alsof God behagen zou scheppen in het lijden van Zijn zoon. Dat lijden is het laatste stadium van het leren van gehoorzaamheid. De mens is van zichzelf geneigd Gods wil te negeren en in plaats daarvan zichzelf te behagen. Jezus moest ons daarom een voorbeeld geven van een mens die zijn eigen wil volledig opzij zet om Gods wil te volbrengen. En daarom spreekt Jesaja over de Knecht als een leerling die alles van God leert (Jes. 50). In de brief aan de Hebreeën vinden we die gedachte zelfs in zoveel woorden weergegeven: “Hoewel hij zijn Zoon was, heeft hij moeten lijden, en zo heeft hij gehoorzaamheid geleerd” (Hebreeën 5:8). De neiging van de mens om zijn eigen wil te doen, uit zich het sterkst in het vermijden van lijden en dood. Jezus heeft geleerd in alles, te beginnen bij het eenvoudige, maar eindigend in lijden en een zeer wrede dood, steeds te zeggen: “laat niet wat ik wil, maar wat u wilt gebeuren”.

De komende Koning

Waarover de Joodse gelovigen, ook de discipelen, destijds in begrip tekort schoten, was die persoon van de lijdende knecht. Zij zagen niet in dat dit dezelfde was als de Messias. De Christelijke wereld van nu is daarentegen wel goed doordrongen van de reden voor Christus’ eerste komst. Het kruis is een alom bekend symbool van het christendom. Tegelijkertijd is dat beeld van de Messias juist weer volledig naar de achtergrond verdrongen. Velen zien het woord ‘Christus’ als een soort persoonsnaam, zonder te beseffen dat dit woord ‘Gezalfde’ betekent en door de profeten (met inbegrip van Jesaja) gebruikt wordt om de toekomstige koning aan te duiden. Een koning waar het Joodse volk naar uitzag bij zijn geboorte. Na zijn opstanding heeft Jezus zijn discipelen vanuit de Bijbel alles uitgelegd over Gods verlossingsplan (Handelingen 1:3) en we mogen aannemen dat na deze grondige uitleg hun begrip daarvan behoorlijk volledig was. Maar dan valt het op dat na afloop de enige vraag van hun kant die ons is overgeleverd, is: “Heer, gaat u dan binnen afzienbare tijd het koningschap over Israël herstellen?” (Handelingen 1:6). En het antwoord is dan niet dat zij dat verkeerd zien, maar alleen dat het tijdstip nog verborgen blijft. “Het is niet jullie zaak om te weten wat de Vader in zijn macht heeft vastgesteld over de tijd en het ogenblik waarop deze gebeurtenissen zullen plaatsvinden” (Handelingen 1:7). De evangeliën staan vol van lessen over “het koninkrijk” waar duidelijk het rijk van de Messias mee bedoeld wordt. En we moeten ons niet in war laten brengen door het feit dat Matteüs, schrijvend voor een meer Joods publiek, daarvoor de typisch Joodse uitdrukking “koninkrijk der hemelen” gebruikt. Het is uit de andere evangeliën duidelijk dat hij dit woord ‘hemelen’ alleen gebruikt om het woord ‘God’ te vermijden (waar Lucas, voor een niet-joods publiek, consequent wel schrijft over ‘het koninkrijk Gods’). Dat Koninkrijk is een hersteld, maar dan volmaakt, ‘Koninkrijk van David’, en het is de oprichting van dat koninkrijk waar de ware gelovige naar uitziet. Dan worden de beloften van Jesaja werkelijkheid dat de vloek, uitgesproken bij de zondeval, weer weggenomen wordt, en de mens weer in harmonie leeft met de schepping (Jesaja 11:6-10).