Broeders in Christus

Verderven

Weest niet bevreesd voor hen, die wel het lichaam doden, maar de ziel niet kunnen doden; weest veeleer bevreesd voor Hem, die beide, ziel en lichaam, kan verderven in de hel. (Matteüs 10:28, NBG’51)

Verderven is zo’n typisch Oudnederlands Statenvertaling-woord dat we onmiddellijk associëren met de Bijbel. Het ademt typisch die ouderwetse sfeer van ‘hel en verdoemenis’ die velen in deze tijd van dat boek hebben vervreemd. Maar wat betekent het nu eigenlijk precies? Het OT bevat meerdere woorden die zo zijn vertaald, maar het meest gebruikt daarvan zijn de woorden abad, dat bijna 200 keer voorkomt, en shachath, dat bijna 150 maal voorkomt (andere woorden vinden we 10-40 maal). Beide betekenen in principe vernietigen (van zaken) of doden (van mensen). Shachath heeft daarbij meer de betekenis van ‘veranderen in ongunstige zin’, en dus bederven of verwoesten, maar ook moreel bederven van mensen. Abad heeft meer de nuance van verloren doen gaan, en wordt vaak gebruikt voor het omkomen of ombrengen van mensen. Abad wordt in de Septuaginta (de Griekse vertaling van het Oude Testament) meestal vertaald met apollumi. En dat woord apollumi komen we dan weer tegen in het Nieuwe Testament, waar we het zo’n 90 maal vinden. In de Septuaginta vinden we shachath gewoonlijk vertaald met diaphtheiro, maar dat komt in het Nieuwe Testament maar 6 maal voor, dus daar willen we verder geen aandacht aan besteden.

Apollumi

Apollumi wordt in het Nieuwe Testament in verschillende betekenissen gebruikt, en daarom ook op verschillende manieren vertaald. In de meest ‘milde’ vorm wordt het gebruikt voor loon dat je ontgaat (Marcus 9:41), of beschrijft het de vergankelijkheid van dingen die niet blijvend zijn: voedsel dat vergaat (Johannes 6:27), of de schoonheid van een bloem (Jakobus 1:11). Maar ook goud, dat in vergelijking met het geloof toch maar ‘vergankelijk’ is (1 Petrus 1:7). Maar meestal heeft het een meer grimmige betekenis: iets dat volledig verloren gaat. Het vergaan van een schip (met zijn opvarenden), of het verloren gaan van schapen, die van de kudde zijn afgedwaald, waarbij u dan moet bedenken dat dat niet simpel een kwestie van verdwalen is, maar dat het gevolg maar al te vaak zal zijn dat het ten prooi valt aan een of ander roofdier. Maar zolang het schaap nog niet aan de wolf ten prooi is gevallen, kan het nog worden teruggevonden. Zoals in die bekende gelijkenis in Lucas 15. Maar sprekender is daar (in dit verband) de verloren zoon:

“Toen kwam hij [de zoon] tot zichzelf en dacht: De dagloners van mijn vader hebben eten in overvloed, en ik kom hier om (apollumi) van de honger … Laten we eten en feestvieren, want deze zoon van mij was dood en is weer tot leven gekomen, hij was verloren (apollumi) en is teruggevonden” (Lucas 15:17 en 23-24).

Dat brengt ons bij Paulus die bepaalde broeders te Korinte berispt, die onvoldoende rekening houden met medegelovigen die zwakker in het geloof zijn. Hij vermaant ze te bedenken dat het er niet om gaat of ze wel of niet gelijk hebben, maar of dat leidt tot opbouw van hun medebroeders of niet. En indien niet:

“… dan gaat er immers iemand, die zwak is, ten gevolge van uw kennis verloren, een broeder, om wiens wil Christus gestorven is” (1 Korintiërs 8:11).

Ja, Christus is wel voor hem gestorven, maar door jouw toedoen zou dat absoluut en volledig voor niets zijn geweest! Dat is apollumi.

Dit woord beschrijft dus zowel een passief als een actief ‘verloren’ gaan (omkomen of ombrengen). Maar in beide gevallen ligt de nadruk op een volledig ophouden te bestaan:

“Als jullie niet tot inkeer komen, zul je allemaal op dezelfde wijze omkomen” (Lucas 13:3).

“De Farizeeën … gingen meteen met de Herodianen overleggen hoe ze hem uit de weg zouden kunnen ruimen” (Marcus 3:6).

Bij Johannes vinden we het woord in de keuze die de hogepriester Kajafas de Raad voorhoudt. Ze moeten kiezen: óf die Jezus volledig kwijtraken, óf het gehele volk:

“Besef toch dat het in jullie eigen belang is dat één man sterft voor het hele volk, zodat niet het hele volk verloren gaat” … “Hij was het die de Joden had voorgehouden: ‘Het is goed dat één man sterft voor het hele volk” (Johannes 11:50 en 18:14).

In elk van beide scenario’s zou dat het volledige einde betekenen voor de betrokken partij.

Vuur als beeld van volkomen vernietiging

Deze gedachte van volledig ophouden te bestaan, ligt ook ten grondslag aan de passages waar het woord wordt gebruikt voor situaties waar God Zelf ergens een compleet einde aan maakt:

“op de dag waarop Lot wegtrok uit Sodom, regende het vuur en zwavel uit de hemel en kwamen allen om” (Lucas 17:29).

“(het water van de zondvloed) waardoor de toenmalige wereld is vergaan, verzwolgen door het water” (2 Petrus 3:6, NBG’51).

En die gedachte ligt dan ook ten grondslag aan Jezus’ waarschuwingen dat we moeten kiezen tussen een ‘vergankelijk’ leven nu en een duurzaam leven straks:

“Wie zijn leven probeert te behouden zal het verliezen, maar wie zijn leven verliest omwille van mij, die zal het behouden” (Matteüs 10:39)

En dat brengt ons tenslotte bij die tekst boven deze studie. In de woorden van de NBV luidt die:

“Wees niet bang voor hen die wel het lichaam maar niet de ziel kunnen doden. Wees liever bang voor hem die in staat is én ziel én lichaam om te laten komen in de Gehenna” (Matteüs 10:28).

Dit maakt nadrukkelijk onderscheid tussen het ‘doden’ dat mensen maximaal kunnen doen en het volledig vernietigen (apollumi) dat God kan doen. Voor dat vernietigen vinden we bovendien dat beeld van Gehenna. Dat wordt algemeen opgevat als een naam voor het Hinnom-dal ten zuiden van Jeruzalem, waar in OT-tijden afgoderij werd gepleegd, totdat koning Josia het zozeer verontreinigde dat het alleen nog geschikt was als gemeentelijke vuilstort. Veel afval werd daar verbrand, want waar je vanaf wilde, werd altijd verbrand; vuur maakt nu eenmaal overal een definitief einde aan. In de de tijd van het NT werden ook de lichamen van terechtgestelde misdadigers daar verbrand. Dat zou zelfs met het lichaam van Jezus zijn gebeurd wanneer Jozef van Arimatea het niet in zijn eigen graf had begraven. Vuur is in zo’n context daarom altijd een beeld van volkomen vernietiging. En wanneer het wordt omschreven als ‘onblusbaar’ legt dat extra nadruk op het feit dat het niet voortijdig geblust kan worden, zodat er nog iets zou kunnen overblijven dat dan aan die totale vernietiging zou kunnen ontsnappen. Mensen kunnen iemand uit de weg ruimen, maar alleen God kan een mens zo volledig vernietigen. Jezus had dus geen duidelijker en indringender beeld kunnen gebruiken om de keuze, waar we voor staan, te beschrijven.

 

Dit artikel is voor het eerst verschenen in ons blad Met open Bijbel.