Start > Studies > Begrijpend zingen > Psalm 83 - Komt, laten wij hen als volk verdelgen
Psalm 83 - Komt, laten wij hen als volk verdelgen
Sommigen hebben een probleem met bepaalde psalmen, waarin God wordt verzocht Zijn vonnis over de vijanden van Israël te volvoeren. In deze psalm roept de schrijver Gods wraak in over de volkeren die toen Israël omringden: “Edom en de Ismaëlieten, Moab en de Hagrieten, Gebal, Ammon en Amalek, Filistia ... Tyrus ... Assur ... Gelijk een vuur dat het woud verbrandt, gelijk een vlam die de bergen in laaiende gloed zet, vervolg hen zó met uw storm ...” (v.7-16). Hoe kan de schrijver zoiets vragen, en hoe kan een God van liefde zo handelen? Hoe moeten wij deze psalm beschouwen?
Eerst moeten wij zoeken naar de historische achtergrond van Psalm 83. Het is vrijwel zeker, dat die te maken heeft met de samenzwering van naties waarover in 2 Kronieken 20 is te lezen: “Daarna geschiedde het, dat de Moabieten, de Ammonieten en met hen een deel van de Meünieten tegen Josafat ten strijde trokken ... een grote menigte ... uit Aram ... en de lieden van het gebergte Seïr [Edom]” (v. 1,2,10). De namen en de omstandigheden komen inderdaad overeen met die in de psalm beschreven worden. Bovendien wordt in hetzelfde hoofdstuk melding gemaakt van de aanmoediging die Josafat kreeg van een zekere Jachaziël, uit de zonen van Asaf: “Luistert, geheel Juda ... en koning Josafat! Zo zegt de HERE tot u: ... wordt niet verschrikt voor deze grote menigte, want het is geen strijd van u, maar van God” (v. 14,15).
Jachaziël wist, en de schrijver van de psalm (die een en dezelfde hadden kunnen zijn) wist, dat God het recht had zijn oordeel te brengen over mensen die Zijn doel in de weg stonden. Het valt ons immers op, dat deze buren niet alleen “een listige aanslag tegen uw volk smeden” maar dat zij “tegen U [God] een verbond gesloten hebben” (Psalm 83:4,6).
De psalmist denkt aan vroegere tijden, toen God slechte koningen vernietigde – “Sisera, Jabin ... Oreb en Zeëb ... Zebach en Salmunna” (v. 10-12). God is een God van gerechtigheid, en dit waren onrechtvaardige mensen. Het gaat bovendien niet slechts om de wraak die Hij oefent; Hij oordeelt de mensen om ze iets te leren: “opdat zij uw naam zoeken, o HERE ... opdat zij weten, dat alleen uw naam is: HERE, de Allerhoogste over de ganse aarde” (v. 17,19).
Want God is inderdaad een God van liefde.