Broeders in Christus

Gelijkenissen over Gods Koninkrijk

Lezen: Matteüs 13 en Lucas 15

Twaalf maanden zijn voorbijgegaan sinds Jezus voor het eerst in Galilea optrad, als de grootste Profeet die God ooit zond. Andere profeten hadden grote wonderen gedaan – zoals Mozes, die water uit een rots liet vloeien en manna uit de hemel liet komen – maar niemand deed zoveel wonderen als Jezus. Hij ging van de ene stad naar de andere, van dorp naar dorp, om mensen te helpen. Waar Hij ook ging waren zieke en gehandicapte mensen die genezen wilden worden. Wat er ook aan de hand was, Jezus had altijd de kracht en liefde iemand te helpen. Maar Jezus wilde mensen niet alleen genezen. Vroeg of laat zouden zij toch sterven. Daarom wilde Hij hen de goede boodschap van zijn Koninkrijk vertellen. Want als zij daarin geloofden, zouden zij na hun dood opgewekt worden, op de dag wanneer Hij naar de aarde terug zou komen, en eeuwig leven. Op een dag, toen velen om Jezus heen dromden, gebruikte Hij een boot van Petrus of Johannes – zij hadden namelijk een vissersbedrijf aan het Meer van Galilea – om daarin te kunnen zitten of staan, op korte afstand van de oever, waarop zijn luisteraars zaten. Dankzij zijn krachtige stem konden zij Jezus goed horen. Maar deze dag ging het anders dan normaal. Jezus, deed niets anders dan de ene gelijkenis na de andere vertellen – acht zijn er opgeschreven in de evangeliën – en elke gelijkenis ging over zijn Koninkrijk. De luisteraar moest goed luisteren, en aan het einde van het verhaal ook heel diep nadenken om te snappen wat Jezus met zijn verhaal bedoelde.

De zaaier

De eerste gelijkenis ging over een zaaier, die een mand vulde met graan om dit als zaad in zijn akker te strooien. Hier was een hard pad, en wat daarop viel konden de vogels makkelijk wegpikken. Daar was een doornstruik, en wat daaronder begon te groeien werd al gauw verstikt door de struik. Maar er viel genoeg zaad in vruchtbare grond, zodat de boer enkele maanden later kon oogsten, om tot het volgende jaar voor zijn gezin te eten te hebben en wat te kunnen verkopen. Natuurlijk was dit geen les om een boer te vertellen hoe hij zijn werk moest doen. Als je goed nadenkt zult u misschien ook begrijpen wat de bedoeling was. Velen geloofden dat Jezus de beloofde Koning van Israël was. Zij hadden heel goed ingezien dat Hij wonderbaarlijke macht had. Maar zij konden niet begrijpen waarom Hij er kennelijk tevreden mee was alleen maar Profeet en Geneesheer te zijn. Waarom ging Hij niet naar Jeruzalem, om zich tot koning te laten kronen en niet alleen over het volk Israël maar over de hele wereld te regeren? Daarom deze gelijkenissen, waarin Jezus liet weten dat Hij inderdaad Koning is, maar dat zijn Koninkrijk bestaat uit onsterfelijke volgelingen. Velen van het volk Israël lagen in de doodsslaap, wachtend op de komst van de Messias om hen op te wekken en Gods gave van eeuwig leven te schenken. Maar er waren, en zijn, er nog steeds niet genoeg. De uitnodigingen om het Koninkrijk binnen te gaan moeten rondgebracht worden, en alleen wanneer voldoende mensen daarin geloven, zal Christus Koning worden op aarde. Dus leek Jezus op dat ogenblik meer op een zaaier dan op een Koning, bezig om allen die wilden luisteren uit te nodigen zijn discipelen te worden. Maar sommige mensen lijken net op een hard pad: de boodschap dringt niet tot hen door. Anderen zijn als een kleine plant die door dorens wordt verstikt; zij beginnen goed, maar als er moeilijkheden komen of ze het te druk hebben met andere dingen, gaat hun geloof dood. Maar er zijn ook discipelen die als een goede oogst Jezus’ Koninkrijk binnengebracht zullen worden.

Graan en onkruid

Ook de volgende gelijkenis ging over een zaaier die goed zaad zaaide. Enkele dagen later ging een tweede zaaier naar diezelfde akker, met een mand vol onkruidzaad. Wat gemeen! Want nu groeiden koren en onkruid door elkaar. De arbeiders van de boer wilden het onkruid er meteen uittrekken, maar de boer zei: “Laat beide samen opgroeien tot aan de oogst” (Matteüs 13:30). Op deze manier wilde Jezus zijn discipelen waarschuwen, dat zij moeilijkheden zouden krijgen als zij in Hem geloofden en zouden vertellen van de Koning die zij hadden ontmoet. Onsympathieke familieleden bijvoorbeeld, en mensen die hen willen vervolgen, omdat zij iets anders geloven

De schat in de akker en de kostbare parel

Een andere gelijkenis ging over een zeer gelukkig mens. Terwijl hij over een akker liep zag hij een muntstuk op de grond. Daarnaast lag een tweede… en een derde! Iemand had al zijn geld in de grond verstopt toen hij op de vlucht was, en was nooit teruggekomen. Wat was die man blij om zo’n akker te kunnen kopen en de schat te bezitten. Zo gaat het met iemand die de waarde ziet van het evangelie van het Koninkrijk, en alles opgeeft om Gods gave van eeuwig leven te ontvangen. Er was ook eens een koopman die een goede zaak had. Hij kocht overal waar hij kon parels, om ze te kunnen verkopen. Hoe beter en mooier de parel, hoe meer iemand daarvoor moest betalen. Deze man kon meteen zien wat een parel waard was. Hij was als een mens die op een goede dag naar Jezus luistert en meteen weet dat deze boodschap veel, veel meer waard is dan wat anderen hebben te vertellen. Zoals de man die een schat in de akker vond en alles verkocht wat hij had. Met het geld kon hij die ene, uiterst kostbare parel krijgen. Deze parel, evenals de schat in een akker, is Jezus’ uitnodiging tot zijn Koninkrijk. Wat zou u dáármee kunnen vergelijken?

Een sleepnet met vissen

Het volgende verhaal gaat over een sleepnet dat door het water wordt getrokken. Spannend was dit soort werk, want je wist nooit wat je gevangen had totdat het net op de oever werd gehaald. Wat een mengeling van vissen en andere dingen zag je dan! Vissen die lekker waren om te eten, maar ook allerlei kleine visjes en onbruikbare troep. Er was dan veel te sorteren voordat de schreeuwende meeuwen naar de onbruikbare vissen zouden komen. Dit is wat er zal gebeuren bij mijn wederkomst, vertelde Jezus. De engelen zullen uitgaan om de slechte mensen eruit te halen, zodat alleen de echte discipelen van de Here Jezus overblijven. Dezelfde les dus als toen Hij later zei dat Hij bij zijn komst zijn schapen van de geiten zal scheiden.

De reden voor nog meer gelijkenissen

Jezus had zijn eigen huis in Kapernaüm, vlak bij het Meer van Galilea. Hij maakte hiervan gebruik om mensen uit te nodigen een feestmaaltijd te vieren. Daarbij deed Hij wat de Farizeeën hadden moeten doen: niet alleen vrienden uitnodigen, maar ook mensen die hulp nodig hadden. En dat waren niet alleen armen en zieken. Er waren velen in het land die nooit naar de synagogen gingen, die het hadden opgegeven te leven volgens de strenge regels van de Farizeeën. Sommigen waren in dienst van de Romeinen als belastingambtenaren. Dat vonden de meeste Joden verschrikkelijk, want zij zagen dat als samenwerken met de vijand van Israël. Je mocht geen geld van hen aannemen, of geld bij hen wisselen. Deze ‘tollenaars’ werden gezien als heidenen, of erger nog, als verraders van het volk. De Farizeeën wilden niets met zulke mensen te maken hebben. Ze waren verloren en hadden geen hoop op eeuwig leven. Maar Jezus had veel medelijden met hen, en een maaltijd in huis gaf Hem de gelegenheid met hen te praten en te proberen hen terug te brengen tot een gelovig leven. Maar wat de Farizeeën deden was alleen maar mopperen: “Die man ontvangt zondaars en eet met hen”. In antwoord op dit liefdeloze mopperen vertelde Jezus eens drie verhaaltjes.

Het verloren schaap

Stel dat iemand honderd schapen heeft en dat er één zoek is geraakt? Haalt hij dan zijn schouders op terwijl hij zegt: ‘Dat is dan pech!’? Natuurlijk niet! Als wij al het geld dat wij bezitten – zeg maar 100 biljetten van 20 euro – van de bank haalden, en er op weg naar huis één verloren, zouden wij dan niet teruglopen om overal te kijken of wij het zouden kunnen terugvinden? Dat deed deze herder uiteraard ook, en wat was hij blij toen hij het verloren schaap vond! Hij tilde het op zijn schouder en bracht het met blijdschap terug naar de rest van zijn kudde. Zo blij was hij dat hij zijn vrienden en buren bij elkaar riep om hun te vertellen wat er was gebeurd. “En wat betekent nu een schaap vergeleken bij een mens?” vroeg Jezus. Alles wat de Farizeeën deden toen Jezus probeerde een mens, die zijn geloof verloren had, naar God terug te brengen, was mopperen. Maar, zei Jezus, al is er hierover bij jullie geen blijdschap, in de hemel wèl: “Ik zeg u: zo zal er in de hemel meer vreugde zijn over één zondaar die tot inkeer komt, dan over negenennegentig rechtvaardigen die geen inkeer nodig hebben”.

De verloren penning

Een vrouw had tien zilveren munten, waarvan er één was zoekgeraakt. Ging zij toen jammerend in een stoel zitten? Nee hoor! Zij stak een lamp aan (want huizen van die tijd waren donker van binnen), en veegde het hele huis zorgvuldig. Wat was ze blij toen ze het muntstuk vond. Zo blij dat ze naar vriendinnen en buurvrouwen ging om ze alles te vertellen. Nog blijer zouden die mopperende Farizeeën moeten zijn, toen Jezus verloren mensen naar God terugbracht. Maar al wordt er op aarde gemopperd, in de hemel niet: “Zo, zeg ik u, heerst er ook vreugde onder de engelen van God over één zondaar die tot inkeer komt”.

De verloren zoon

Het was in die tijd de gewoonte dat, wanneer de vader oud begon te worden, hij zijn bezit verdeelde onder zijn zonen. De oudste kreeg daarbij twee keer zoveel als de jongste. In de volgende gelijkenis wilde de jongste van twee zonen niet wachten tot de dood van zijn vader, maar zijn deel direct hebben, om in het buitenland van een plezierig leven te genieten. Jezus vertelde verder: “Toen hij alles had uitgegeven, werd dat land getroffen door een zware hongersnood, en begon hij gebrek te lijden. Hij vroeg om werk bij één van de inwoners van dat land, die hem op het veld zijn varkens liet hoeden. Hij had graag zijn maag willen vullen met de peulen die de varkens te eten kregen, maar niemand gaf ze hem”. Toen hij bijna stierf van de honger, dacht hij aan de arbeiders van zijn vader, die genoeg te eten hadden. Hoeveel beter hadden zij het dan hij! Hij dacht: Ik ga terug naar mijn vader en vraag of ik als arbeider voor hem mag werken, dan heb ik tenminste te eten. Wat was zijn vader blij toen hij op zekere dag zijn jongste zoon in de verte zag aankomen. Iedere dag sinds zijn vertrek had hij verlangend naar hem de weg afgetuurd. En toen hij hem dan echt aan zag komen, snelde hij naar hem toe, viel hem om de hals en kuste hem. De dienaars moesten voor hem het mooiste kleed halen, een ring aan zijn vinger en sandalen aan zijn voeten doen. Daarna liet de vader een lekkere maaltijd klaarmaken. Terwijl zij aten, was de oudste zoon nog hard aan het werk op het veld. Tegen de avond ging hij vermoeid naar huis en was stomverbaasd muziek te horen. Hij kon zijn oren bijna niet geloven toen hem werd verteld wat er was gebeurd. Hij werd zo kwaad, dat hij het huis niet wilde ingaan. Zijn vader moest naar hem toe komen en kreeg te horen: “Al jarenlang werk ik voor u en nooit ben ik u ongehoorzaam geweest als u mij iets opdroeg, en u hebt mij zelfs nooit een geitenbokje gegeven om met mijn vrienden feest te vieren. Maar nu die zoon van u is thuisgekomen die uw vermogen heeft verkwanseld aan de hoeren, hebt u voor hem het gemeste kalf geslacht”. In deze oudste zoon zien we de mentaliteit van de Farizeeën. Zij zagen hun leven als een voortdurend zwoegen: iedere dag moesten ze Gods strenge geboden volbrengen. Wat een sleur! Eigenlijk waren ze jaloers op mensen die van het leven genoten. Zij zagen de mensen die hun geloof verloren hadden en dank zij Jezus tot God terug kwamen, zoals de oudste zoon zijn broer zag. In plaats van blij te zijn hadden ze alleen maar kritiek op Jezus.