Start > Studies > Het optreden van Jezus > Lichamelijke en geestelijke blindheid
Lichamelijke en geestelijke blindheid
Lezen: Johannes 9
De blindgeborene
Wilt u, voordat u verder leest, alstublieft eerst uw ogen dichtdoen en ze twintig tellen dicht houden? .................................................. Vindt u twintig seconden niet een lange tijd om niets te kunnen zien? Maar wat zou u denken als dit een uur lang zou duren - of een hele dag - of een week of een maand - of misschien zelfs een heel jaar? Stel u voor dat u uw hele leven niets hebt kunnen zien! Nooit de glimlach op het gezicht van uw moeder hebt gezien, toen ze u als peuter op haar schoot nam. Nooit naar de gezichten van uw klasgenoten of collega’s hebt kunnen kijken. Nooit hebt kunnen genieten van de mooie bloemen en de pracht van een veelkleurig landschap in de herfst. Altijd de veelvuldige vormen en kleuren, waar de natuur zo rijk aan is, hebt moeten missen. Nooit hebt kunnen lezen.
Zo is het met de man die aan de poorten van de grote tempel in Jeruzalem zit. Van zijn geboorte af is hij blind. Hij kan goed horen, dat wel, beter dan de meeste mensen die kunnen zien. En op de drukke plaats waar hij zit, is er veel te horen. Hij luistert naar de voetstappen die hem naderen en vraagt de voorbijganger dan om een kleine gunst voor zijn levensonderhoud. Soms spreekt iemand hem vriendelijk toe en is hij blij dat de eentonigheid van zijn stikdonkere wereld eventjes onderbroken wordt. Vooral tijdens het Pascha, Pinksteren en het Loofhuttenfeest, als drommen mensen voorbijkomen om de feesten te vieren, verlangt hij samen met hen de tempelhoven binnen te gaan om te zien wat er bij de grote diensten gebeurt.
‘Ik ben het Licht van de wereld’
Op zekere dag hoort hij dichtbij een bijzonder Mens. Hij praat met anderen die blijkbaar discipelen van Hem zijn, en hij spitst zijn oren als hij beseft dat Hij het over hem heeft. “Rabbi, hoe komt het dat hij blind was toen hij geboren werd? Heeft hij zelf gezondigd of zijn ouders?” “Hij niet en zijn ouders ook niet”, is het antwoord van Jezus, “maar Gods werk moet door hem zichtbaar worden. Zolang het dag is, moeten we het werk doen van hem die mij gezonden heeft; straks komt de nacht en dan kan niemand iets doen. Zoals Ik onlangs in de tempel zei, ben Ik het licht van de wereld, om de ogen te openen van hen die geestelijk blind zijn. Om dit te laten zien zal Ik deze mens, die van zijn geboorte af blind is geweest, een helder gezicht geven”. De blinde zal waarschijnlijk niet het hele gesprek hebben gehoord. En nu staat deze Man vlak voor hem. Hij heeft niet kunnen zien hoe Hij op de grond spuugde en van het speeksel modder maakte. Wel voelt hij hoe het natte slijk op zijn oogleden wordt gedrukt, en tegelijkertijd hoort hij de vriendelijke stem tegen hem zeggen: ‘‘Ga naar het badhuis van Siloam en was u daar”. Voor een gewoon mens is dit een loopje van maar tien tot vijftien minuten. Maar voor hem is zo’n wandeling tegen de drukke stroom van tempelgangers niet zo’n kleinigheid. Alleen omdat deze Onbekende het zo gezegd heeft! Want al heeft hij waarschijnlijk mensen horen praten over de beroemde Profeet, Jezus van Nazareth, hij weet blijkbaar nog niet dat het deze is die hem toegesproken heeft. Als Jezus alleen gesproken had, had hij misschien de moeite niet willen nemen daarheen te gaan. Maar dat slijk op zijn ogen zegt hem ook wat, en hij vraagt een jongen om hem, voor een kleine vergoeding, naar de vijver te brengen. Zo staat hij nu met hem onderaan de trappen van de bron. Hij bukt zich bij het water en laat het frisse water het slijk van zijn oogleden afspoelen. Pas dan durft hij zijn ogen open te doen en gaat er tegelijkertijd een golf van vreugde door hem heen. Aan zijn voeten ziet hij voor de eerste keer in zijn leven het water sijpelen langs de rotsen van de kleine vijver en dan, boven zijn hoofd, ziet hij de grote, blauwe hemel. Het besef van de geweldige verandering dringt tot hem door. Hij kan zien! Hij kijkt naar het gezicht van de jongen die hem gebracht heeft, en die hem nu met grote verwondering bekijkt. Daarginds ziet hij de grote tempel schitteren in het zonlicht. Dan welt in hem zo’n grote dankbaarheid op dat hij, evenals andere mensen, zo rijkelijk kan genieten van dat woord dat God bij de schepping van de wereld uitsprak: “Er zij licht!”
Gesprek met de buren
Nu wil hij zo graag naar huis gaan, om zijn ouders te vertellen van dit ongelooflijke wonder. Met zijn open, allesziende ogen is zijn aangezicht blijkbaar zó veranderd dat zijn buren moeite hebben om hem te herkennen. “Zijn buren en de mensen die hem kenden als bedelaar zeiden: ‘Is dat niet de man die altijd zat te bedelen?’ De een zei: ‘Ja, die is het’, en de ander: ‘Nee, maar hij lijkt er wel op’. De man zelf zei: ‘Ik ben het echt’. Toen vroegen ze: ‘Hoe zijn je ogen opengegaan?’” En dan vertelt hij het hele verhaal. Maar als zij hem vragen: ‘Waar is die Jezus?’ (want hij weet intussen wie het is), weet hij geen antwoord te geven. Natuurlijk moet dit allemaal aan de Farizeeën gemeld worden. Misschien weten de ouders en buren al dat die helemaal niet blij zullen zijn met zijn verhaal. Maar voor hem is dit geen punt. Is hij niet van zijn geboorte af blind geweest? En is het niet zo, dat hij nu goed kan zien? Dan moet deze Jezus een bijzonder vroom mens zijn, aan wie God bovenaardse kracht heeft geschonken. Zo eenvoudig en logisch lijkt het hem. Vanzelfsprekend wil hij geen kwaad over deze Jezus horen, wie Hij ook is.
Gesprek met de Farizeeën
Bij de Farizeeën echter ligt de zaak anders. Zij zetten de tanden meteen al in het feit dat de blindgeborene genezen werd op sabbat. Spugen en daarvan slijk maken? Dat is werk en op de sabbat mag geen mens werken! (Onder de 39 regels die de Farizeeën hadden opgesteld over wat je op sabbat beslist niet mag doen stond het kneden van deeg uitdrukkelijk vermeld!) Wat voor de blindgeborene zo klaar als een klontje was, even helder als glas, blijkt voor deze wetgeleerden een ingewikkelde zaak te zijn. Zij hebben dit conflict al eerder meegemaakt, toen Jezus die bedlegerige man bij de Schaapspoort op sabbat genas, en hem vertelde zijn matras naar huis te sjouwen. Maar zelfs onder de Farizeeën is er nu nogal onzekerheid. “Sommige Farizeeën meenden: ‘Zo iemand komt niet van God, want hij houdt zich niet aan de sabbat’, maar anderen zeiden: ‘Hoe zou een zondig mens zulke wondertekenen kunnen doen?’ Er ontstond verdeeldheid”.
Na deze woordenwisseling keren ze zich opnieuw tot de blindgeborene: “Daarop vroegen ze aan de blinde: ‘Wat denk jij van die man? Het zijn immers jouw ogen die hij genezen heeft’”. ‘Wat denk jij van die man?’ Wat een vraag! Je hebt je hele leven lang in het pikdonker gezeten, moest bedelen in plaats van eerlijk je kost verdienen. Ineens heeft iemand je genezen en dan wordt je gevraagd: ‘Zó, wat is jouw mening over deze mens?’ De man die bij de Schaapspoortvijver werd genezen, wilde geen goed woord over zijn Genezer spreken, uit vrees dat hij de Farizeeën aanstoot zou geven. Maar dat is niet zo met deze blindgeborene, die nu blijk geeft een flinke dosis moed te bezitten. Hij laat zich niet van de wijs brengen, maar zegt ronduit, kort en goed, wat hij zelf van zijn Genezer denkt: “Hij is een Profeet”. Maar nu blijkt dat de Farizeeën lijden aan een veel ergere vorm van blindheid. Zij willen eenvoudig niet geloven dat Jezus dit wonder gedaan heeft. Zij gaan dan naar zijn ouders om hén te ondervragen. Maar zij, zoals de zieke bij de Schaapspoort, willen liever buiten schot blijven, om te voorkomen dat zij de Farizeeën aanstoot geven. Heel voorzichtig zeggen ze dan: “’Dit is onze zoon’, zeiden zijn ouders, ‘en hij is blind geboren, dat weten we zeker. Maar hoe hij nu kan zien, dat weten we niet, en wie zijn ogen geopend heeft, weten we ook niet. Vraag het hem zelf maar. Hij is oud genoeg om voor zichzelf te spreken’”. Dus zijn de Farizeeën, die de zaak beslist tot de juiste conclusie willen brengen en Jezus in de ogen van anderen als een sabbatschender willen bestempelen, genoodzaakt terug te gaan tot de blindgeborene zelf. Nu moeten ze spijkers met koppen slaan, en ze beginnen door Jezus uit te maken voor een grote zondaar. “Toen riepen ze de man die blind geweest was weer bij zich. ‘Geef Gód de eer’, zeiden ze, ‘die man is een zondaar, dat weten we toch’”. Weten ze dat? Dan heeft ook de blindgeborene weet van iets: “’Of hij een zondaar is weet ik niet’, zei hij, ‘maar één ding weet ik wel: ik was blind en nu kan ik zien’”. Maar als ze hem dwingen het hele verhaal nog een keer te vertellen, begint hij zijn geduld met deze moeilijke leraars te verliezen. Als zij in de eerste plaats beter naar hem hadden geluisterd, was er geen enkele noodzaak voor een tweede verhoor, en de herhaling van wat hij hun al gezegd had. Hij ziet goed in waar het om gaat: deze leiders van het volk willen tegen iedere prijs verhinderen, dat deze spectaculaire genezing van een man, die bij velen bekend is, zal uitlopen op nog meer geloof in Jezus. Wat zij doen is helemaal niet eerlijk, en hij drijft daarom de spot met hen, door de schimpende vraag te stellen: “’Dat heb ik u toch al verteld’, zei hij, ‘maar u luistert niet! Wat wilt u nog meer horen? Wilt u soms leerling van hem worden?’” Nu zijn de Farizeeën woedend dat deze bedelaar zo brutaal is dat hij hun de les wil leren. Nu vielen ze tegen hem uit: “Je bent zelf een leerling van hem! Wij zijn leerlingen van Mozes. Van Mozes weten we dat God met hem gesproken heeft, maar van deze man weten we niet waar hij vandaan komt”. Maar zelfs nu laat de blindgeborene zich niet uit het veld slaan. Hij is zeer dankbaar voor wat deze Jezus voor hem gedaan heeft en laat zien dat hij de moed heeft openlijk aan zijn kant te staan. “De man antwoordde: ‘Wat vreemd dat u niet begrijpt waar hij vandaan komt, terwijl hij mijn ogen geopend heeft. We weten dat God niet naar zondaars luistert, maar wel naar iemand die vroom is en zijn wil doet. Dat de ogen van iemand die blind geboren is geopend worden – dat is nog nooit vertoond! Als die man niet van God kwam, zou hij dit toch niet hebben kunnen doen?’” Heel eenvoudig en logisch. Maar niet voor mensen die niet willen geloven. Zij doen in hun onmacht het enige wat zij kunnen doen: deze man uit de synagoge zetten! “Toen riepen ze: ‘Jij, sinds je geboorte een en al zonde, wil jij ons de les lezen?’ En ze joegen hem weg”. Er is in hun kring geen plaats voor iemand met zo’n hardnekkig geloof in die Jezus van Nazareth en die zo openlijk iets goeds over Hem vertelt.
Gesprek met Jezus
Nu krijgt de blindgeborene een tweede zegen. Jezus, die weet hoe hij met grote moed voor Hem is opgekomen, zoekt hem. Hij vroeg: “Gelooft u in de Mensenzoon?” Maar de blindgeborene aarzelt, niet omdat hij niet in Jezus gelooft, maar over de betekenis van deze naam ‘de Zoon des mensen’. Maar dit is alleen een andere naam van de beloofde Messias, en op deze wijze wil Jezus de blindgeborene vertellen wie Hij is: niet alleen een grote Profeet maar ook Israëls Koning en Heiland. “Als ik wist wie het was, heer, zou ik in hem geloven, zei hij. Jezus antwoordde hem: U kijkt naar hem en u spreekt met hem. Toen zei de man: ‘Ik geloof, Heer’, en hij boog zich voor Jezus neer. Jezus zei: ‘Ik ben in de wereld gekomen om het oordeel te vellen. Dan zullen zij die niet zien, zien en zij die zien, zullen blind worden’”. Omdat de blindgeborene de moed had de kant van Jezus tegen de Farizeeën te kiezen, verschijnt Jezus hem toen er enkele Farizeeën bij hem stonden. Zij mengen zich nu in het gesprek met de vraag aan Jezus: “Wij zijn toch zeker niet blind!” Het antwoord van Jezus heeft de blindgeborene later nooit vergeten. “Was u maar blind, zei Jezus, dan zou u zonder zonde zijn. Maar u beweert dat u kunt zien, en dus blijft uw zonde”
Voor meer artikelen over Bijbelse onderwerpen met wisselende diepgang en een verscheidenheid aan schrijvers zie ons maandblad De roeping van boven