Broeders in Christus

Engelen. Gods volmaakte dienaren

Wie het antwoord zoekt op de vraag ‘wie of wat zijn engelen?’ merkt al snel dat de Bijbel weinig tot niets vertelt over hun natuur en bestaanswijze. De reden is dat het in de Bijbel gaat om de verhouding tussen God en mensen. En juist in verband daarmee vinden we een belangrijke uitspraak, die ons helpt bij het begrijpen van de rol die zij spelen in Gods werk:

“Zijn zij niet allen dienende geesten, die uitgezonden worden ten dienste van hen, die het heil zullen beërven?”. (Hebreeën 1: 14; vergelijk 1:7 en Psalm 103:20)

Ondanks dat deze woorden niet bedoeld waren om de natuur van engelen te beschrijven, leren we dat zij ‘geesten’ zijn. Paulus schreef dat er ‘natuurlijke lichamen’ zijn (van vlees en bloed, zoals wij nu zijn) en ‘geestelijke lichamen’. Mensen die overgaan van natuurlijk naar geestelijk leven worden ‘uit de hemel’ of ‘hemelsen’ genoemd, in tegenstelling tot wie ‘uit de aarde’, ‘stoffelijk’, zijn. Dat ‘natuurlijke lichaam’ kan het eeuwige leven niet binnengaan, omdat het aardsgezind, ongeestelijk is. Alleen het volmaakte en onvergankelijke (zoals engelen) kan in Gods nabijheid verblijven (1 Korintiërs 15:35-50). Dit komt overeen met wat de Here Jezus zei:

“Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, tenzij iemand geboren wordt uit water en Geest, kan hij het Koninkrijk van God niet binnen gaan. Wat uit het vlees geboren is, is vlees, en wat uit de Geest geboren is, is geest”. (Johannes 3:5-6)

“Maar wie waardig gekeurd zijn deel te verkrijgen aan die eeuw en aan de opstanding uit de doden, huwen niet en worden niet ten huwelijk genomen. Want zij kunnen niet meer sterven; immers, zij zijn aan de engelen gelijk en zij zijn kinderen van God, omdat zij kinderen van de opstanding zijn”. (Lucas 20:35-36)

Hieruit leiden wij af dat zij volmaakt en onsterfelijk zijn en dat wij, als wij eeuwig leven ontvangen, een volmaakt ‘hemels lichaam’ zullen hebben, en in die zin aan hen gelijk zullen zijn. De schrijver van de brief aan de Hebreeën herinnert, door Psalm 8 te citeren, aan het hoge doel van God met de schepping van de mens en de vervulling daarvan in Christus Jezus:

“Want niet aan engelen heeft Hij de toekomende wereld, waarvan wij spreken, onderworpen. Maar iemand heeft ergens betuigd, zeggende: Wat is de mens, dat U hem gedenkt, of de mensenzoon, dat U naar hem omziet? U hebt hem voor een korte tijd beneden de engelen gesteld, met heerlijkheid en eer hebt u hem gekroond…wij zien Jezus, die voor een korte tijd beneden de engelen gesteld was vanwege het lijden van de dood…met heerlijkheid gekroond” (Hebreeën 2:5-9).

Christus Jezus is de eerste van allen die behoren tot de geestelijke schepping, meer geworden dan de engelen:

“Tot wie van de engelen heeft Hij ooit gezegd: Mijn Zoon bent U…Zet U aan mijn rechterhand…”. (Hebreeën 1:5 en 13)

“Jezus Christus, die aan de rechterhand van God is, naar de hemel gegaan, terwijl engelen en machten en krachten Hem onderworpen zijn”. (1 Petrus 3:21-22)

“En Hem moeten alle engelen van God huldigen”. (Hebreeën 1:6)

De Here Jezus zei dat de engelen voortdurend het aangezicht zien van God (Matteüs 18:10). In Openbaring 5:11-13 zien we hen dan ook rond de troon van God in de hemel, in lofprijzing tot Hem en zijn Zoon. Wij mensen kunnen Gods aangezicht niet zien vanwege onze onreinheid door de zonde (Exodus 33:20). Dat engelen dat wel kunnen, houdt in dat zij zonder zonde zijn en dus volmaakt (vergelijk dit met Christus Jezus in Hebreeën 7:26). God zendt engelen uit als zijn betrouwbare dienaren ten behoeve van mensen. Zij doen voor Hem vele taken in verband met de voltooiing van zijn scheppingswerk en zijn heilswerk ten behoeve van mensen. Het uitzenden van zijn Geest kan daarom ook betrekking hebben op het zenden van een engel, in wie God zijn macht en kracht legde:

“Toen riepen wij tot de Here, en Hij hoorde onze stem, zond een engel en leidde ons uit Egypte”. (Numeri 20:16)

“In al hun benauwdheid was ook Hij (God) benauwd, en de Engel van zijn aangezicht heeft hen gered”. (Jesaja 63:9)

“…u, die de wet ontvangen hebt op beschikking van engelen”. (Handelingen 7:53)

“Ik ben Gabriël, die voor Gods aangezicht sta, en ik ben gekomen om tot u (Maria) te spreken en deze blijmare te verkondigen”. (Lucas 1:18-29)

Een voorbeeld van het uitzenden van engelen ten dienste van hen die het heil zullen beërven, vinden we in het leven van de Here Jezus. Na de verzoeking in de woestijn dienden engelen Hem (Matteüs 4:11). Maar al eerder in zijn leven waren zij werkzaam om te zorgen dat Hem niets overkwam, voordat de bestemde tijd was gekomen (Matteüs 2:13). Dit zijn vervullingen van Gods beloften in Psalm 91:

“Aan zijn engelen zal Hij opdracht geven aangaande U, en op handen zullen zij u dragen, opdat U uw voet niet aan een steen stoot”. (Matteüs 4:6; Lucas 4:10; Psalm 91:11-12)

Maar ook anderen hebben de vervulling van Gods belofte van bijstand ervaren, door de nabijheid van engelen, op momenten dat er menselijkerwijs gesproken geen redding meer mogelijk was:

“De engel van de Here legert Zich rondom wie Hem vrezen, en redt hen”. (Psalm 34:8)

“…zij die bij ons zijn, zijn talrijker dan zij, die bij hen zijn…en zie, de berg was vol vurige paarden en wagens rondom Elisa”. (2 Koningen 6:15-17)

“Maar een engel van de Here opende ’s nachts de deuren van de gevangenis en leidde hen naar buiten…”. (Handelingen 5:19; vergelijk 12:7 en Daniël 6:23)

Soms moeten zij destructief werk doen, om de vervulling van Gods plan voortgang te kunnen laten vinden. Want wanneer God dit niet zou doen, zouden zijn kinderen ten onder gaan door het geweld van hun vijanden. De tijd van Noach laat dit duidelijk zien. Zij redden gelovigen uit de macht van de ongelovigen of straffen ongehoorzamen.

“Hij zond tegen hen zijn brandende toorn, verbolgenheid en angstwekkende gramschap, een schare van verderfengelen” (Psalm 78:49; vergelijk 1 Kronieken 21:12 en 15; 2 Samuël 24:16-17).

Het werk van de engelen zal in ieder geval doorgaan tot de wederkomst van Christus Jezus uit de hemel. Hij heeft hen van God tot zijn beschikking gekregen om Hem te helpen Gods wil uit te voeren, zoals mensen wakker roepen uit hun doodsslaap:

“…bij de openbaring van de Here Jezus van de hemel met de engelen van zijn kracht”. (2 Tessalonicenzen 1:7)

“En Hij zal zijn engelen uitzenden met luid bazuingeschal en zij zullen zijn uitverkorenen verzamelen uit de vier windstreken, van het ene uiterste van de hemelen tot het andere”. (Matteüs 24:31)

“De Zoon des mensen zal zijn engelen uitzenden en zij zullen uit zijn Koninkrijk verzamelen al wat tot zonde verleidt”. (Matteüs 13:41)

Hun werk ten behoeve van het heil van mensen zal waarschijnlijk in grote lijnen ten einde zijn gekomen, wanneer het Koninkrijk van God op aarde is gekomen. Want dan zullen er mensen zijn die volmaakt en onsterfelijk zijn geworden als de engelen, en dus op dezelfde wijze werk voor Christus kunnen doen als de engelen voor God.

Vraag ter overdenking:

Denkt u dat het mogelijk is dat engelen hebben gezondigd?