Broeders in Christus

Christus in de Psalmen - Psalm 89

Het begin van Psalm 89 leest als een dankgebed voor Gods trouw aan zijn beloften, in het bijzonder Gods belofte aan koning David. Het boek Samuël beschrijft hoe er vrede kwam en David bedacht: ‘Ik woon in een paleis van cederhout, terwijl de ark van God in een tent staat.’ (2 Samuël 7:2). David wil voor God een ‘huis’ (een tempel) bouwen, en krijgt dan een belofte van God. David wilde een huis bouwen voor God, maar God belooft David dat Hij voor hem een huis zal bouwen, een koningshuis dus een koninklijke dynastie.

‘Wanneer je leven voorbij is … zal ik je laten opvolgen door je eigen zoon ... Hij zal een huis bouwen voor mijn naam, en ik zal ervoor zorgen dat zijn troon nooit wankelt. Ik zal een vader voor hem zijn en hij voor mij een zoon’ (2 Samuël 7:12-14).

Deze woorden spreken allereerst van Davids zoon Salomo, maar hebben een bredere vervulling zoals ook David zelf heeft begrepen. De belofte eindigt met de woorden over die zoon:

‘Als hij zondigt, zal ik hem kastijden... maar hij zal nooit bij mij uit de gunst raken zoals Saul, die ik verstootte omwille van jou. Jou stel ik in het vooruitzicht dat je koningshuis eeuwig zal voortbestaan en je troon nooit zal wankelen’ (2 Samuël 7:14-17).

Gods liefdevolle trouw

Het woord dat hier is vertaald met ‘gunst’ (uit de gunst raken), of in de NBG’51 met ‘goedertierenheid’ is het Hebreeuwse woord chesed dat zich moeilijk goed in onze taal laat weergeven. Het komt talloze malen voor, op verschillende manieren vertaald: weldaad, loyaliteit, genegenheid, goedheid, liefde, trouw. Chesed is gebaseerd op een verbond tussen twee partijen en beschrijft de wijze waarop de verbondspartners met elkaar omgaan. Loyaliteit geeft dat ten dele weer, maar het gaat verder dan dat: er is ook genegenheid in het spel. Het beschrijft een relatie die veel verder gaat dan alleen op basis van dat verbond vereist zou zijn. Als iemand buiten een verbond om chesed zou vragen, dan zou hij om ‘genade smeken’. Maar als er een verbond is, doet hij een beroep op de chesed daarvan. Gods chesed leidt tot zichtbare daden, zoals de uittocht uit Egypte, maar ook de vergeving die Hij schonk toen het volk, ondanks Gods belofte, het beloofde land niet binnen durfde te trekken, al hadden ze nog zo vaak gezien hoe betrouwbaar Hij was. Het hoeft ons dan ook niet te verbazen dat chesed in verband met God vaak gebruikt wordt wanneer er een beroep wordt gedaan op Gods genade op basis van een verbond dat Hij heeft gesloten met het volk. Tijdens de woestijnreis sluit Hij zo’n verbond met het volk en maakt het zijn naam bekend. We lezen als uitleg daarvan "Een God die liefdevol is en genadig, geduldig, trouw (chesed) en waarachtig, die duizenden geslachten zijn liefde (chesed) bewijst" (Exodus 34:6-7). Maar hetzelfde zien we ook op basis van de belofte die God aan David heeft gegeven.

Chesed in Psalm 89

Dat blijkt ook uit het gebruik van chesed hier. ‘Mijn liefde (chesed) zal hem altijd beschermen, hecht is mijn verbond met hem’ (Psalm 89:29). Chesed komt ook regelmatig voor in combinatie met trouw: trouw aan het verbond, het nakomen van beloftes. We zien hoe de psalmist regelmatig een beroep doet op Gods chesed en trouw aan zijn beloften aan David. Beide woorden komen zeven maal voor in deze psalm. In de NBV is chesed dan steeds vertaald met liefde. Het begint met de woorden:

‘Van uw liefde, HEER, wil ik eeuwig zingen, van uw trouw getuigen, geslacht na geslacht. Ik belijd: uw liefde houdt eeuwig stand, uw trouw hebt u in de hemel gevestigd. ‘Ik heb met mijn uitverkorene een verbond gesloten, aan mijn dienaar David gezworen: Uw dynastie zal ik voor eeuwig vestigen, uw troon in stand houden, geslacht na geslacht’ (Psalm 89:2-5).

Voordat de psalmist verder ingaat op dat verbond met David, roemt hij eerst Gods grootheid en almacht zoals die te zien zijn in de schepping en in het beschermen van zijn volk. Naast het verbond met David doelt de psalmist ook op Gods verbond met het volk en zijn liefde daarvoor:

‘Gelukkig het volk dat van uw roem getuigt en leeft, HEER, in het licht van uw gelaat. Juichend roepen zij uw naam, dag aan dag, door uw gerechtigheid richten zij zich op’ (Psalm 89:16-17).

Maar dan komt hij weer terug op het verbond met David. Hij laat als het ware God Zelf daarover aan het woord. Hij gaat ook verder in op Gods woorden aan David, hoe Hij zijn zonen zal kastijden als zij afdwalen:

‘Als zijn zonen zich afkeren van mijn wet, niet leven naar mijn voorschriften, mijn wetten schenden, mijn bevelen niet opvolgen, dan zal ik hen tuchtigen voor hun misdaden, hun zonden bestraffen met slagen’ (Psalm 89:31-33).

Maar dan nog blijft Gods chesed.

‘Maar mijn liefde zal ik hem niet afnemen, mijn trouw aan hem niet breken, ik zal mijn verbond niet schenden, mijn woorden niet herroepen. Eens heb ik dat bij mijn heiligheid gezworen, nooit breek ik mijn woord aan David’ (Psalm 89:34-36).

Een beroep op God

Maar dan neemt de psalm plotseling een andere wending. Het toneel verschuift tot na de verwoesting van Jeruzalem. De laatste koning uit de lijn van David, Jojakin, is afgezet. Zijn oom Zedekia werd door de Babyloniërs als vazal op de troon gezet, maar kwam uiteindelijk in opstand. Jeruzalem werd daarop veroverd en Zedekia gedood, en sindsdien zit er geen koning uit de lijn van David meer op de troon. De psalmist beseft maar al te goed dat dit komt omdat de koning, evenals het volk, God niet trouw waren gebleven, maar toch lijkt Gods belofte daarmee te zijn gebroken. "Toch hebt u hem verstoten en verworpen, uw toorn over uw gezalfde uitgestort, het verbond met uw dienaar versmaad, zijn kroon vertrapt en ontwijd." (Psalm 89: 39-40). De psalmist doet daarom een beroep op de chesed van God. "Waar is uw liefde (chesed) van vroeger, Heer, hebt u David geen trouw gezworen?" (Psalm 89:50).

De toepassing in het NT

Het Nieuwe Testament laat duidelijk zien hoe God chesed toont. De Griekse vertaling van de Psalm gebruikt voor chesed het woord eleos, dat we (als barmhartigheid) in Lucas 1 zowel in het loflied van Maria vinden als in dat van Zacharias. Zij loven God die heeft omgezien naar zijn volk. Van Maria lezen we de woorden "Hij trekt zich het lot aan van Israël, zijn dienaar, zoals hij aan onze voorouders heeft beloofd: hij herinnert zich zijn barmhartigheid jegens Abraham en zijn nageslacht, tot in eeuwigheid" (Lucas 1:54). In de belofte die de engel aan Maria deed was deze al ingegaan op de vervulling van de belofte aan David:

‘Luister, je zult zwanger worden en een zoon baren ... Hij zal een groot man worden en Zoon van de Allerhoogste worden genoemd, en God, de Heer, zal hem de troon van zijn vader David geven. Tot in eeuwigheid zal hij koning zijn over het volk van Jakob, en aan zijn koningschap zal geen einde komen’ (Lucas 1:31-33).

Ook Zacharias verwijst met nadruk naar het huis van David (Lucas 1:68). In de eerste drie evangeliën zien we Jezus aangeduid als ‘Zoon van David’. In Matteüs, dat juist gaat over Jezus als de koning, zien we dat bij zes verschillende gelegenheden. Daarmee wordt impliciet aangegeven dat Jezus de Messias (gezalfde, dus koning) was en dat Hij recht had op de troon. Van David wordt gezegd dat hij regeerde op de troon van God in Jeruzalem, en het is die troon waar Jezus aanspraak op maakt door zich te presenteren als de zoon van David.

Koning in eeuwigheid

Gods verbond met David lijkt betrekking te hebben op een dynastie, een opeenvolging van koningen van vader op zoon, allen uit de lijn van David. Toch heeft ook David begrepen dat de belofte vooral sloeg op één nakomeling in het bijzonder. Petrus zegt op de Pinksterdag:

‘Maar omdat hij [David] een profeet was en wist dat God hem onder ede beloofd had dat een van zijn nakomelingen zijn troon zou bestijgen, heeft hij de opstanding van de messias voorzien en gezegd dat die niet aan het dodenrijk zou worden overgeleverd en dat zijn lichaam niet tot ontbinding zou overgaan’ (Handelingen 2:30-31).

Ook de psalm benadrukt dat het gaat om één afstammeling in het bijzonder:

‘Hij zal tot mij roepen: 'U bent mijn vader, mijn God, de rots die mij redt!' Ik maak hem tot mijn eerstgeborene, tot de hoogste van de koningen der aarde’ (Psalm 89:27-28).

Jezus is inderdaad de eerste die God direct als Vader aanspreekt, en hij leert ons dat ook te doen. Bovendien wordt deze psalm ook aangehaald als beschrijving van Jezus in Openbaring:

‘... Jezus Christus, de getrouwe getuige, de eerstgeborene der doden en de overste van de koningen der aarde’ (Openbaring 1:5).

De belofte vervuld

Toch is de bede van de Psalmist nog niet geheel beantwoord. God heeft inderdaad genade getoond aan het volk. Hij heeft een verlossing gebracht waarvan het volk nog onvoldoende besefte dat die nodig was. De Joden hadden een sterke wens om Jezus koning te maken, om weer een zelfstandig koninkrijk te zijn. Maar het besef van de noodzaak voor een verlosser was nog onvoldoende aanwezig. De boodschap van Jesaja was ook tot Jezus’ eigen discipelen onvoldoende doorgedrongen, zodat ze in de war raakten toen Hij in eerste instantie de lijdende dienaar werd. Na zijn dood en opstanding hebben zij het wel volledig begrepen. Maar ook toen nog zagen ze steeds uit naar een herstel van het koninkrijk, zeker nu die verlossing er was (Handelingen 1:6). Zij zagen uit naar de vervulling van het gebed van de psalmist, maar ook naar de vervulling van het gebed dat Jezus hen leerde. Na het heiligen van Gods naam is het belangrijkste: “laat uw koninkrijk komen” (Matteüs 6:10). De koning was er, op het oprichten van zijn rijk moest nog gewacht worden. Het is ironisch dat tegenwoordig velen de noodzaak voor verlossing juist wel begrepen hebben, maar dat slechts weinigen God smeken om zijn belofte aan David na te komen.