Broeders in Christus

Christus in de Psalmen - Psalm 69

We kijken hier opnieuw naar een psalm over het lijden van Christus. Maar eerst iets over de oorsprong daarvan. Hoewel Psalm 69 in de aanhef wordt toegeschreven aan David, lijkt het onwaarschijnlijk dat hij echt van zijn hand is. Woorden als “want de ijver voor uw huis heeft mij verteerd”, gekoppeld aan smaad uit zijn omgeving, beschrijven geen fase in Davids leven die overeen komt met het thema van deze psalm. Bovendien bestaan er psalmen waar de aanhef eerder een afsluiting lijkt te zijn van de voorafgaande psalm. Velen zijn daarom geneigd deze psalm toe te schrijven aan Jeremia. Sommige facetten doen inderdaad denken aan het leven van Jeremia, zoals zijn gevangenschap, of het slijk waarin hij gevangen is (Psalm 69:2, 14). Ook de verlossing van Juda en Sion (vers 36) past wel in Jeremia’s tijd, maar niet in die van David. Bovendien komen sommige verzen uit de Psalm overeen met woorden die Jeremia heeft gesproken. Aan de andere kant noemt Paulus wel David, wanneer hij uit deze Psalm citeert (Romeinen 11:9). Toch is de schrijver van dit artikel geneigd dit vooral te zien als een beschrijving uit het leven van Jeremia; of iemand in soortgelijke omstandigheden.

Deze serie heet “Christus in Profetie”, en na Psalm 22 (die we vorige keer bekeken) is dit de Psalm die in het Nieuwe Testament het meest wordt aangehaald en op Christus toegepast. Toch kunnen hier niet alle verzen op Christus slaan, en in die zin is hij dus niet puur profetisch. Bijvoorbeeld vs 6: “God, u kent mijn lichtzinnig leven, mijn schuld is u niet ontgaan”. Ook de bede tot God dat Hij de vijanden uit het boek des levens schrapt, lijkt niet van toepassing op Jezus. Hoe moeten wij dit dan rijmen? Sommigen menen dat in de Bijbel verzen soms volledig uit hun context worden geciteerd om iets aan te tonen, maar in werkelijkheid komt dat niet voor (ook al is het niet altijd op het eerste gezicht duidelijk wat dan wel het verband is met de context van een citaat).

Jeremia en Christus

Op zich is Jeremia een beeld van bepaalde facetten van Christus. Hij groeide op in een dorp ten noorden van Jeruzalem, en ook zijn dorpsgenoten werden zo woedend over zijn woorden dat zij hem wilden doden. Jeremia werd niet geaccepteerd door de leiders in Jeruzalem, en door hen mishandeld. Ook Jeremia moest profeteren hoe Jeruzalem ingenomen zou worden en het volk in ballingschap gevoerd. Ook tegen hem werd gezegd dat hij ter dood gebracht moest worden omdat hij had geprofeteerd dat de tempel zou worden afgebroken (Jeremia 26:8-9). We zien dus hoe zowel de achtergronden van Jeremia’s profetie, als zijn boodschap van kritiek op de Joodse leiders, in hoge mate overeenkomen met die van de Here Jezus. Dit lijkt dan ook de sleutel te zijn tot het gebruik van de citaten van deze Psalm 69 in het Nieuwe Testament.

Jeremia profeteerde tot een volk dat God alleen nog diende in uiterlijkheden. Hun zucht naar rijkdom weerhield hen ervan te zorgen voor de sociaal zwakkeren, zoals de wet feitelijk voorschreef. Zij vertrouwden op Gods tempel als een soort ‘talisman’ die hen zou beschermen tegen andere volken. Zijn boodschap is daarom dat God Jeruzalem en de tempel zal laten verwoesten door Juda’s vijanden, en dat Hij het volk in ballingschap zal laten voeren. Jezus predikte onder vergelijkbare omstandigheden, en waarschuwde voor net zulke gevolgen: “Toen Jezus Jeruzalem voor zich zag liggen, begon hij te huilen over het lot van de stad … Want er zal een tijd komen dat je vijanden belegeringswerken tegen je oprichten, je omsingelen en je van alle kanten insluiten. Ze zullen je met de grond gelijk maken en je kinderen verdelgen, en ze zullen geen steen op de andere laten. Hij ging naar de tempel, waar hij de handelaars begon weg te jagen, terwijl hij hun toevoegde: Er staat geschreven: Mijn huis moet een huis van gebed zijn, maar jullie hebben er een rovershol van gemaakt!” (Lucas 19:41-46). Deze laatste woorden komen uit Jeremia 7:11, waar de profeet waarschuwt voor de vernietiging van Jeruzalem. Het is voor net zulke woorden dat de priesters en leiders van het volk ook Jezus wilden doden.

Het thema van de Psalm

Psalm 69 is een gebed tot God, en meer speciaal een roep om hulp in doodsgevaar. Dat gevaar komt van vervolging door mensen, zijn vijanden (vs. 5), maar hij is ook verlaten door zijn familie (vs. 9). De liefde die de psalmist heeft voor God en Zijn tempel, en het leven naar Zijn geboden, maken hem tot het mikpunt van de kritiek en spot van zijn omgeving (v. 10-13). De psalmist is zich terdege bewust van zijn eigen tekortkomingen (vs. 6), maar bidt om Gods leiding dat hij in dit alles niet ten onder zal gaan. Naast de roep om hulp en de vraag of God naar hem wil luisteren (vv. 14-19), vinden we ook de bede dat God hem recht zal verschaffen, en ook zijn vijanden zal treffen met onheil en hen vernietigen (vv. 23-29). In dat verband smeekt de psalmist “sluit hen uit van uw genade, schrap hun namen uit het boek van het leven, laat ze niet geschreven staan bij de rechtvaardigen.” (vv 28-29).
De volgende verzen zien voorbij de huidige ellende, naar de verlossing die God zal brengen. De psalmist weet dat het volk zal moeten boeten, maar ziet uit naar hun verlossing: “Want God zal Sion redden en de steden van Juda herbouwen. Daar zal worden geleefd en geërfd, het volk dat hem dient, zal het land bezitten, wie zijn naam liefheeft, mag er wonen.” (vv 36-37). Dit betekent niet dat de steden nu al in puin liggen, maar dat God dat voorzegd heeft en dat het binnenkort dus wel zal gebeuren. Daarna zal het volk terugkeren tot Zijn geboden, en dan zijn het de nederigen en degenen die God zoeken die daar met vreugde leven.

Toegepast op Christus

Zoals gezegd worden in het Nieuwe Testament hier en daar verzen uit deze psalm aangehaald en toegepast op Christus. De Griekse vertaling van vers 4 vinden we in Johannes 15:25: “Zo ging in vervulling wat in hun wet geschreven staat: Ze hebben mij zonder reden gehaat”. ‘Wet’ doelt hier op de Schriften. Jeremia werd door zijn tijdgenoten, in het bijzonder de leiders, gehaat omdat zijn boodschap hen niet goed gezind was. Hij waarschuwde hen dat hun levensstijl in Gods ogen niet deugde, en dat het oordeel eraan kwam. Zo werd ook Jezus’ boodschap aan de Farizeeën, Sadduceeën en schriftgeleerden bepaald niet met open armen ontvangen. Ook Hem hebben zij nooit als profeet geaccepteerd.

Maar het waren niet alleen de leiders die hem verwierpen. Zelfs zijn (half)broers namen hem niet serieus. Johannes merkt op: “Ook zijn broers geloofden namelijk niet in hem” (Johannes 7:5). Dat was ook de ervaring van de psalmist (vs. 9): “Ik ben voor mijn broers een vreemde geworden, een onbekende voor de zonen van mijn moeder”. Meteen hierna volgen de woorden “de hartstocht voor uw huis heeft mij verteerd, de smaad van wie u smaadt, is op mij neergekomen” (vs. 10). Zijn discipelen herkennen blijkbaar al een vervulling van het eerste deel van deze zin bij de tempelreiniging (Johannes 2:17), terwijl het tweede gedeelte door Paulus wordt aangehaald in zijn brief aan de Romeinen: “Ook Christus zocht niet zijn eigen belang; integendeel, er staat geschreven: De smaad van wie u smaadt, is op mij neergekomen” (Romeinen 15:3). Dit citaat lijkt misschien wat vreemd totdat we beseffen dat Jeremia inderdaad gesproken heeft over de manier waarop het volk God benaderde: zij vertrouwden blind op Zijn tempel, maar leefden niet naar Zijn geboden. Het ging niet om de bepalingen van de wet, maar om hun gezindheid, zoals andere profeten hebben duidelijk gemaakt. “Barmhartigheid wil ik, geen offers” waren ook de woorden die Jezus tot het volk sprak. Hij maakte zich hiermee niet geliefd, zoals ook Jeremia vóór hem, maar de ijver voor God en Zijn huis maakte dat zij beide zo spraken om het volk, zo mogelijk, te redden van een naderend onheil. Christus bracht, net als Jeremia, een impopulaire boodschap die pas achteraf door een deel van zijn volksgenoten is begrepen. Hij zocht niet zijn eigen belang. Hij leed ook onder het besef dat zij maar niet wilden luisteren (bijv. Matteüs 23:37), zoals ook Paulus later (Romeinen 9:3). Paulus (en Jezus) verwachten van ons dezelfde houding ten opzichte van onze naaste, ook als de reactie dezelfde is als die welke Jezus en Jeremia ten deel viel.

Gif en azijn

Tot slot moeten we nog even naar vers 22 kijken: “Nee, ze mengden gif door mijn eten en lesten mijn dorst met azijn”. Deze vertaling van de NBV leest alsof het de bedoeling was de psalmist te vergiftigen. Dat valt echter niet uit de tekst zelf op te maken. Het woord dat hier als gif is vertaald, betekent ‘bitter’. De Griekse versie van het Oude Testament gebruikt hier hetzelfde woord als Matteüs, waar het met ‘gal’ is vertaald (Matteüs 27:34). Wat de psalmist figuurlijk bedoelde, werd voor Jezus werkelijkheid aan het kruis. Hoewel geen van hen naar de psalm verwijst, zien we bij alle evangelisten hoe er tweemaal iets wordt aangeboden. Het is Johannes die hierbij vermeldt: “Toen wist Jezus dat alles was volbracht, en om de Schrift geheel in vervulling te laten gaan zei hij: Ik heb dorst” (Johannes 19: 28). Het lijkt alsof een letterlijke vervulling van de psalm nog het enige uit de Schrift was dat nog letterlijk moest gebeuren.

Conclusie

Jezus had het beste met zijn volk voor, maar werd verworpen. Psalm 69 toont ons een triest beeld van mensen die Hem zijn ijver voor God kwalijk namen. Paulus citeert deze psalm als hij het heeft over hen die deze kruisdood beraamd hebben (Romeinen 11:9-10). In de verwensing van de psalmist leest Paulus een profetie over de gevolgen voor dat deel van het volk dat zich verhardde. Net als ten tijde van Jeremia zou de stad worden ingenomen en het volk verdreven. De profetie van Jezus daarover zou nog geen 40 jaar na zijn dood en opstanding in vervulling gaan.