Start > Bijbel > Dieren/bomen in de Bijbel > De sprinkhaan
De sprinkhaan
Voor boeren in de landen grenzend aan de Middellandse Zee, is het ergste dat hen kan overkomen - op een langdurige droogte na - een sprinkhanenplaag. De sprinkhanen daar zijn verwant aan die in ons land. Het zijn insecten, die in zulke enorme aantallen optrekken, en met zo’n precisie te werk gaan, dat zij alles wat zij op hun pad tegenkomen en dat groen is, volledig kaalvreten.
Wanneer wij in het boek Exodus lezen over de achtste plaag die God over Egypte bracht, beseffen wij wat voor catastrofe dat moet zijn geweest (Exodus 10: 1-20). De vroege gewassen, het vlas en de gerst, waren al door de hagel neergeslagen; nu waren de tarwe en de spelt aan de beurt (Exodus 9:31-32). Omdat de Farao steeds weigerde naar God te luisteren, voerde Hij met een oostenwind een zwerm sprinkhanen aan, groter dan Egypte ooit had gezien. Nadat zij al het overige gewas kaalgevreten hadden, voerde God hen weer weg met een westenwind. Sprinkhanen werden dus door God gebruikt om mensen te straffen, onder meer de Israëlieten toen zij Hem de rug toekeerden (Deuteronomium 28:38,42).
“De sprinkhanen - een koning hebben zij niet, maar ze rukken in slagorde op” (Spreuken 30:27) zei Salomo. De profeet Joël voorspelde zo’n sprinkhanenplaag, zowel letterlijk als figuurlijk, als een sterke invallende macht (Joël 1:1-7). In vers 4 worden vier verschillende woorden voor de sprinkhanen gebruikt; de NBG ’51 vertaalt ze als “knager”, “sprinkhaan”, “verslinder”, en “kaalvreter”. Wij weten niet wanneer Joël profeteerde, maar het feit dat de bazuin op Sion geblazen moest worden (Joël 2:1), betekent dat een aanval op Juda ophanden was. Dit zou wellicht de aanval van de Assyrische koning Sanherib in de dagen van koning Hizkia geweest kunnen zijn. Interessant is dat er in 2 Koningen 15 t/m 18 over vier invallen van Assur wordt geschreven, drie op het noordelijke rijk en één op Juda.
In Arabische landen gebruikt men nog steeds sprinkhanen als voedsel. Dus is het niet zo vreemd dat Johannes de Doper, toen hij in de woestijn was, leefde van deze insecten en wilde honing (Matteüs 3:4). En de wet van Mozes stond hem dat toe (Leviticus 11:22).