Broeders in Christus

Ontmoeting met de Samaritaanse vrouw

Van oudsher waren er problemen tussen de Joden en Samaritanen. Voor Joden waren Samaritanen heidenen en dus onrein. In de tijd van de Here Jezus gingen ze dan ook niet met elkaar om. Maar de Here voert, in een gelijkenis over barmhartigheid, juist een Samaritaan op het toneel met de goede gezindheid die de Joden hadden moeten tonen. En wanneer Hij 10 melaatsen geneest, komt alleen een Samaritaan terug om Hem te danken (Lucas 17: 11-19). De Here “moest door Samaria gaan” schreef Johannes (4:4). Dat was niet omdat er geen andere weg was. Joden namen liever een omweg dan door Samaria te gaan.

Maar Jezus vermijdt een ontmoeting met Samaritanen niet, nee Hij zoekt hen juist op. Op het heetst van de dag, ongeveer 12 uur in de middag, bereikt Hij “de bron van Jakob”, niet ver van de stad Sichar. Om even alleen te kunnen zijn heeft Hij zijn discipelen naar deze stad gestuurd om voedsel te kopen. Vermoeid gaat Hij bij de bron zitten. Op andere tijden van de dag, was het daar een drukte van belang. Op dit hete uur is het doodstil. Toch komt een vrouw uit Sichar met een kruik naar de bron. Ze heeft gewacht op dit uur, om er zeker van te zijn dat ze niemand tegen zal komen. Nu zit daar een man, en aan zijn kleding zal ze direct gezien hebben dat hij een Jood is.

Vol verbazing hoort ze Hem vragen: “Geef mij te drinken”. Ze antwoordt: “Hoe kunt u, als Jood, mij om drinken vragen? Ik ben immers een Samaritaanse!” Dan krijgt ze een eigenaardig antwoord: “Als u wist wat God wil geven, en wie het is die u om water vraagt, zou u hém erom vragen en dan zou hij u levend water geven.” Niet begrijpend, maar praktisch denkend, geeft zij haar commentaar: “Maar Heer, u hebt geen emmer, en de put is diep; waar wilt u dan levend water vandaan halen? U kunt toch niet meer dan Jakob, onze voorvader?” Zij ziet dus net als de Joden Jakob als haar voorvader. Ze noemt hem Heer dat laat zien dat zij respect voor Hem heeft. Jezus haakt in op haar vraag en geeft aan dat Hij iets heel anders bedoelt: “Iedereen die dit water drinkt zal weer dorst krijgen, maar wie het water drinkt dat ik hem geef, zal nooit meer dorst krijgen. Het water dat ik geef, zal in hem een bron worden waaruit water opwelt dat eeuwig leven geeft” (13). De vrouw begrijpt deze raadselachtige woorden niet en vat ze letterlijk op. Levend water, dat zou voor haar een oplossing zijn voor het dagelijkse probleem. “Geef mij dat water, heer, zei de vrouw, dan zal ik geen dorst meer hebben en hoef ik ook niet meer hierheen te komen om water te putten” (15).

Jezus gaat er niet op in, maar stelt haar voor eerst haar man te halen. Hierin ligt voor haar juist de moeilijkheid en in alle eerlijkheid antwoordt ze: “Ik heb geen man”. “Terecht” zegt de Here en dan opent Hij het boek van haar leven en brengt aan het licht wat zij zo graag geheim wil houden: ”u hebt vijf mannen gehad, en degene die u nu hebt is uw man niet.” Ze wordt niet boos, ze geeft geen weerwoord. Ze erkent dat deze man een profeet is. Ze stelt een vraag die haar bezig houdt: “Onze voorouders vereerden God op deze berg, en bij u zegt men dat in Jeruzalem de plek is waar God vereerd moet worden”. Ze spreekt hier namens het hele volk, ze spreekt in meervoud. Opnieuw grijpt Jezus haar woorden aan om zijn eigen bedoeling duidelijk te maken. Niet de plaats, niet de afkomst is belangrijk maar: “dat wie de Vader echt aanbidt, hem aanbidt in Geest en in waarheid. De Vader zoekt mensen die hem zo aanbidden”. De vrouw geeft een gelovig en verlangend antwoord: “Ik weet wel dat de Messias zal komen (dat betekent gezalfde), wanneer hij komt zal hij ons alles vertellen.” Haar hart is geopend.

Wanneer Jezus dan zegt: “Dat ben ik, die met u spreekt” laat ze haar kruik achter en gaat snel de stad in. Ze denkt niet aan de honende blikken van de mensen in de stad. Ze verstopt zich niet langer. Haar eenvoudige getuigenis en grote blijdschap: “Kom mee, er is iemand die alles van mij weet. Zou dat niet de Messias zijn?” brengt velen tot Jezus. De Joden hadden het getuigenis van de profeten, van Johannes de Doper, en van Gods Zoon verworpen, maar de Samaritanen getuigden: “Wij geloven nu niet meer om wat jij gezegd hebt, maar we hebben hem zelf gehoord en we weten dat hij werkelijk de redder van de wereld is”. Laten ook wij een voorbeeld nemen aan deze verachte vrouw. Door toe te geven dat we fouten gemaakt hebben, maar nu vol blijdschap de Here willen volgen. Misschien dat door onze blijdschap, net zoals bij deze vrouw, ook anderen aangemoedigd zullen worden de Here te dienen.