Christus in de wet: Oude en Nieuwe Verbond
Veel in de eerste vijf boeken van de Bijbel heeft betrekking op de verbondsluiting te Sinaï. Het Hebreeuwse woord voor verbond is berith, maar het Grieks gebruikt het woord diathèkè, dat in klassiek Grieks eigenlijk ‘testament’ betekent. We noemen de delen van onze Bijbel het Oude en het Nieuwe ‘Testament’, en bedoelen dan eigenlijk: (de boeken van) het Oude en het Nieuwe Verbond. Als we in de Schrift het woord testament tegenkomen kunnen we dat dan ook lezen als ‘verbond’. Daarom lijken er goede redenen te zijn om in de verbondsluiting te Sinaï een voorafschaduwing te zien van het verbond in Christus. Daar willen we in de komende artikelen in deze reeks nader naar kijken.
Het Oude Verbond
Als God het volk oproept om een verbond met Hem te sluiten, lezen we:
De HEER riep (Mozes) vanaf de berg toe: ‘…laat de kinderen van Israël weten: “Jullie hebben gezien hoe ik ben opgetreden tegen Egypte ... en je hier bij mij heb gebracht. Als je mijn woorden ter harte neemt en je aan het verbond met mij houdt, zul je ... een koninkrijk van priesters zijn, een heilig volk”.’ (Exodus 19:3-6).
In dit verband moeten we beseffen dat een priester iemand is uit wiens mond men onderwijs krijgt over wat God van ons verwacht. Door dit verbond zouden zij aan de wereld tonen wie God was. Het verbond was voor hen veel meer dan wat wij daar misschien onder zouden verstaan. Het regelde, door Gods wetten, hun hele dagelijkse leven. Maar het leerde hun vooral een aantal belangrijke principes, in het bijzonder Gods heiligheid, en dat God uitmaakt wat Hij van mensen verwacht, wat goed is of slecht, rein of onrein. Christenen handelen soms alsof met het verdwijnen van het Oude Verbond, ook deze principes zijn vervallen, terwijl de Bijbel ons juist het tegendeel leert. De principes van het Nieuwe Verbond zijn niet anders, ze worden alleen niet altijd zo breed uitgemeten. Wel is er iets aan toegevoegd, namelijk de oplossing voor het verschil tussen wat God van ons vraagt en wat mensen in de praktijk waarmaken. Maar daarmee is Gods maatstaf als zodanig niet aangepast.
De ontmoetingsplaats
Het legerkamp in de woestijn was op een speciale manier ingericht, met een opgaand karakter van onreinheid naar heiligheid. Buiten waren de onreinen. In het legerkamp zelf stonden, als buitenste ring, eerst de tenten van de stammen en daar weer binnen die van de Levieten, met die van de priesters tegenover de ingang van de tabernakel. En helemaal in het midden stond een afgescheiden ‘voorhof’ met de tabernakel in het centrum daarvan. De tabernakel zelf bestond uit het heilige en het allerheiligste, met daarin de ark der getuigenis. De ark was een kist (met daarin een aantal voorwerpen) en daarop het verzoendeksel met de cherubs (twee niet nader beschreven afbeeldingen). Het woord verzoendeksel (NBV: verzoeningsplaat) is een samenstelling van verzoenen en bedekken, beide termen die God gebruikt voor het wegnemen van zonde (daar komen we een volgende keer nog op terug); dit was bij uitstek de plaats waar God, via een middelaar, tot het volk sprak:
Leg de verzoeningsplaat op de ark; leg de verbondstekst die Ik je zal geven in de ark. Daar zal Ik je ontmoeten, en vanaf die plaats, boven de verzoeningsplaat, tussen de twee cherubs op de ark met de verbondstekst, zal Ik met je spreken en je alles zeggen wat Ik van de Israëlieten verlang (Exodus 25:21-22).
Later, bij de inwijding van de tabernakel, lezen we:
Telkens als Mozes de ontmoetingstent binnenging om met de HEER te spreken, hoorde hij een stem die tot hem sprak vanaf een plaats boven de verzoeningsplaat op de ark met de verbondstekst, tussen de twee cherubs. Zo sprak de HEER tot hem (Numeri 7:89).
En we lezen in dit verband ook vaak dat God “op de cherubs troont”.
Maar als we dan zien hoezeer dit de plaats was waar het volk tot God kon komen, is het dan niet vreemd dat Jeremia later, tijdens de regering van één van de beste koningen die Juda ooit gekend heeft, profeteert hoe God uiteindelijk, na een periode van verwoesting, zijn volk weer wil aannemen, en dat dan:
… als jullie in die tijd in aantal toenemen en dit land weer zullen bevolken, niemand meer over de ark van het verbond met de HEER zal spreken. Die komt in niemands gedachten op, hij wordt niet meer genoemd of gemist, en wordt niet opnieuw gemaakt. In die tijd zal men Jeruzalem “Troon van de HEER” noemen. Alle volken zullen er samenstromen, ze zullen op de naam van de HEER afkomen (Jeremia 3:16-17).
Waarom die wijziging? Hij vertelt ons niet dat je dan overal tot God kan komen, want ook dan is Jeruzalem nog steeds de plaats waar men samenkomt. Dus waarom juist geen ark? Het antwoord moet zijn dat deze ‘ark van het verbond’ weliswaar de plaats was waar de mens tot God kon komen, maar dat die tegelijk juist aantoonde dat de mens in de praktijk niet in staat bleek Gods verbond te houden. Niet omdat dat echt onmogelijk was, maar omdat de mens toch vroeg of laat zijn eigen wil volgde en de bepalingen van het verbond overtrad. De ark was geen lege kist. We lezen later, in het NT: "... de ark van het verbond... waarin zich de vergulde kruik met het manna, Aärons staf die gebloeid heeft en de platen met de verbondstekst bevinden" (Heb 9:4). De platen met de verbondstekst zijn de twee tafels met de tien geboden, een samenvatting van de wet. Deze voorwerpen herinnerden alle drie aan heel bijzondere momenten tijdens de woestijnreis, waarbij Gods leiding en macht zichtbaar waren. Maar in het kader van dit artikel over Christus zouden ze ons vooral moeten doen beseffen hoe ze het onvolmaakte van de mens aantonen, en de verschillen met het latere ‘Nieuwe Verbond’.
De voorwerpen in de ark
De kruik met manna herinnerde er aan hoe God zijn volk brood gaf in de woestijn. Maar in het vorige artikel wezen we al op Jezus’ woorden: "Uw voorouders hebben in de woestijn manna gegeten en toch zijn zij gestorven" (Joh 6:49). Dat gebeurde niet omdat dat manna ontoereikend was; ze zijn gestorven omdat ze niet volledig op God vertrouwden. Het manna was wel volmaakt maar het kon hen toch niet redden. Jezus is het ware manna, zo zagen we in het vorige artikel.
De staf van Aäron die gebloeid had verwijst naar Numeri 17, waar God liet zien dat hij Aäron had uitgekozen als priester. Het volk besefte daarna maar al te goed dat zij Gods aangewezen hogepriester (Aäron) nodig hadden om via hem tot God te naderen: "De Israëlieten zeiden tegen Mozes: ... Iedereen die in de buurt van de tabernakel van de Heer komt, sterft" (Numeri 17:28). Aäron was zeker niet slechter dan zijn volksgenoten, maar toch zien we hoe hij, als aangewezen priester, eerst offers moet brengen voor zijn eigen zonden voordat hij een offer kan brengen voor die van het volk. Bovendien kon hij niet voor altijd priester blijven. De mens die zondigt sterft, dus ook Aäron; en zijn zoon, en later weer diens zoon, volgden hem op. Ooit zou God een andere priester aanwijzen, die deze tekortkomingen niet kende. In een Psalm lezen we al over Hem: “De HEER heeft gezworen, en komt op zijn eed niet terug: Je bent priester voor eeuwig" (Psalm 110:4). Hij, Jezus, is de priester die niet eerst voor zichzelf verzoening hoeft te doen, en die niet opgevolgd wordt.
Tot slot lagen er in de ark de stenen platen met de wet. Juist de wet toont ons dat de mens niet leeft naar Gods maatstaven. Met de wet zelf is uiteraard niets mis, maar omdat er een gebod is, bestaat er overtreding, zoals Paulus de Romeinen voorhoudt. Vanaf Genesis 2 is er een gebod en vanaf Genesis 3 heeft de mens dat overtreden. Maar een verbond met God bestaat per definitie uit het houden van de bepalingen van dat verbond. Aan goede intenties ontbreekt het de mens niet:
Mozes riep de oudsten van het volk bijeen en deelde hun alles mee wat de HEER hem had opgedragen. En het hele volk antwoordde als uit één mond: ‘We zullen alles doen wat de HEER heeft gezegd’ (Exodus 19:7-8).
Maar in de praktijk maakten ze al kort daarna het gouden kalf.
Het Nieuwe Verbond
Eeuwen later lezen we in Jeremia over een nieuw verbond:
De dag zal komen – spreekt de HEER– dat ik met het volk van Israël en het volk van Juda een nieuw verbond sluit, een ander verbond dan ik met hun voorouders sloot toen ik hen bij de hand nam om hen uit Egypte weg te leiden. Zij hebben dat verbond verbroken, hoewel ze mij toebehoorden – spreekt de HEER. Maar dit is het verbond dat ik in de toekomst met Israël zal sluiten – spreekt de Heer: Ik zal mijn wet in hun binnenste leggen en hem in hun hart schrijven. Dan zal ik hun God zijn en zij mijn volk (Jeremia 31:31-33).
Als Jezus dan over een nieuw verbond spreekt is dat voor zijn discipelen dus geen onbekend begrip. De schrijver aan de Hebreeën zegt ook inderdaad dat dit nieuwe verbond door Jezus dat verbond is dat God door Jeremia liet aankondigen. Uiteraard ook nu met een wet, die niet eens zoveel anders is. Alleen is dat nu niet meer een gegrifte letter op steen; hij bestaat nu uit het voorbeeld van Jezus, die ons gebiedt zijn discipelen te zijn, en van Hem diezelfde houding van nederigheid te leren; want trots is ons grootste struikelblok. Kortom: een wet in het hart geschreven.
Zoals al gezegd, bevond zich in de tabernakel ook de verzoeningsplaat, de centrale ontmoetingsplaats. Het Griekse woord daarvoor (hilastèrion) vinden we in die betekenis in Hebreeën (9:5). Maar we vinden het ook in Paulus’ brief aan de Romeinen:
Want allen hebben gezondigd en derven de heerlijkheid Gods, en worden om niet gerechtvaardigd uit zijn genade, door de verlossing in Christus Jezus. Hem heeft God voorgesteld als zoenmiddel (hilastèrion) door het geloof, in zijn bloed, om zijn rechtvaardigheid te tonen (Romeinen 3:23-25, NBG'51).
Dit verwijst dus rechtstreeks naar de tabernakel. Het Grieks laat hier open of het gaat om ‘de plaats waar’ of ‘de manier waarop’, en de Nederlandse vertalingen kiezen meestal voor dat laatste. Maar het gebruik van dit woord hilastèrion maakt duidelijk dat Paulus juist bedoelt: ‘de plaats waar’. Door Jezus kunnen wij tot God naderen: God spreekt door Jezus. Het ‘middel waardoor’ is zijn bloed, maar dat wordt het onderwerp van de volgende aflevering in deze reeks.