De Bijbel: Op schrift zetten
De eerste vermeldingen van schrijven
De Bijbel is het geschreven Woord van God. De oudste geschiedenis van de Bijbel hangt daarom samen met de geschiedenis van het schrift. Zonder schrift geen Bijbel. De Bijbel zelf spreekt voor het eerst over schrijven in het boek Exodus. De Tien Geboden werden door God zelf geschreven op stenen tafelen. En Mozes schreef de woorden van de wet op in een boek: “Hierna schreef Mozes alles op wat de HEER had gezegd... Vervolgens nam hij het boek van het verbond en las dit aan het volk voor” (Exodus 24:4,7 NBV). God gebood hem de geschiedenis met Amalek op te schrijven: “En de Heer zei tegen Mozes: Leg deze overwinning in een oorkonde vast” (Exodus 17:14 NBV). De namen van de twaalf stammen van Israël stonden gegraveerd in edelstenen op Aärons borstschild en schouderstukken; op zijn tulband zat een gouden plaat waarop stond geschreven: ‘Aan de HEER gewijd’ (Exodus 39:6,14, 30 NBV). Toen God wilde tonen dat Hij Aäron tot hogepriester had gekozen, liet Hij de twaalf vorsten van Israël elk hun staf inleveren met hun naam daarop geschreven (Numeri 17:2,3,8). Ook in de wet komt het schrijven naar voren. In het voorschrift over jaloersheid moest de priester bijvoorbeeld een vervloeking opschrijven (Numeri 5:23).
Het ontstaan van schrift
Lange tijd werd ontkend dat men zo lang geleden kon schrijven. In de tijd van Mozes zou de schrijfkunst nog niet hebben bestaan. Intussen weten we beter. De oudste geschreven teksten die we bezitten stammen uit de tijd tussen 3500 en 3000 v.Chr. en Mozes leefde zo’n 2000 jaar later. Aanvankelijk was er sprake van een primitief beeldschrift dat zich geleidelijk ontwikkelde tot spijkerschrift (wat overigens een schrift en geen taal is). Het eerste ons bekende spijkerschrift was Sumerisch, later volgden Assyrisch en Babylonisch evenals een aantal Semitische talen. Het Sumerisch werd nog lange tijd in Babylonische opschriften gehanteerd, ongeveer zoals bij ons Latijn. In latere tijden zijn in andere delen van de antieke wereld andere schriftvormen ontstaan. Rond 3000 v. Chr. ontstond in Egypte het hiëroglyfenschrift.
Deze schrift vormen zijn nauw verbonden met de materialen die men voorhanden had. Op deze materialen wordt meer ingegaan op een aparte pagina: Schrijfmaterialen..
Rond 2500 v. Chr. ontwikkelde Elam (het huidige Iran) een schrift dat nog steeds niet is ontcijferd, terwijl ongeveer terzelfder tijd een schrift ontstond langs de Indus (het huidige Pakistan). Kort na ca. 2000 v. Chr. ontstonden op Kreta twee vormen van lopend schrift, waarvan er maar één ontcijferd is. Rond 1500 v. Chr. moet in Klein-Azië het Hethietisch hiëroglyfenschrift zijn ontstaan, dat gebruikt is voor inscripties (voor correspondentie gebruikten de Hethieten Mesopotamisch spijkerschrift). Van de meeste van deze schriftvormen wordt aangenomen dat ze direct of indirect ontstaan zijn door contact met Sumeriërs, waarbij dan het schrijven als zodanig is overgenomen, maar het schrift zelf niet. Wat de overige betreft worden dergelijke contacten op zijn minst vermoed. Het enige schrift waarvan een dergelijke ontstaansoorzaak twijfelachtig wordt geacht, is het Chinese schrift dat ca. 1500 v. Chr. langs de Gele Rivier ontstond.
De gecompliceerde beeldschriftvormen en de daarvan afgeleide schriftvormen vereisten een langdurige schrijversopleiding. Er ontstond een aparte klasse van schrijvers. Jongens die hiervoor werden opgeleid gingen vanaf hun zesde jaar naar een schrijversschool, waar ze 10 tot 12 jaar moesten leren. Niet alleen schrijven, maar ook landmeten en andere wetenschappen waarbij schrijven of geschreven ‘boeken’ te pas kwamen. Alleen gegoede ouders konden zo’n langdurige opleiding betalen. Maar de jongen was dan ook verzekerd van een goede baan als ambtenaar of een soort notaris. De uitvallers van de opleiding werden dorpsschrijver. De goede schrijvers konden veel macht verwerven, omdat rijksbestuurders zelf vaak net zo min konden schrijven (of lezen) als het gewone volk. Het is niet zonder reden dat de Perzische koning Arthahsasta op een brief van de landvoogd Rehum en de schrijver Simsai liet antwoorden: “de brief welke gij ons gezonden hebt, is mij duidelijk voorgelezen” (Ezra 4:7-18 NBG). Een brief aan de Assyrische koning Assurbanipal bevatte als een P.S.:
“Wie je ook bent, schrijver, die deze brief gaat lezen, verberg niets voor de koning, mijn heer, zodat de goden Bel en Nabu vriendelijk over je zullen spreken tegen de koning”.
De invoering van alfabetisch schrift heeft hierin echter grote verandering gebracht. Toen de richter Gideon een jongen uit Sukkoth in handen kreeg, schreef deze namen van vorsten en oudsten voor hem op. En dan niet met veel moeite één of enkele namen, maar een lange lijst van 77 (Richteren 8:14). De schrijver van het boek Richteren nam niet de moeite vooraf te vermelden dat de jongen kon schrijven. Dat sprak kennelijk vanzelf. Toen Jesaja sprak over de ondergang van Assur, vergeleek hij dat met een bos waarvan zo weinige bomen overblijven dat ze “te tellen zijn, ja, een jongen zal ze kunnen opschrijven” (Jesaja 10:19 NBG). De beperkingen van het kind lagen hier niet in zijn schrijfkunst, maar in zijn vaardigheid tot tellen. Eerder had God tot Jesaja gezegd: “Neem een groot schrijftablet en noteer daarop in leesbaar schrift...” (Jesaja 8:1 NBV). De eventuele moeilijkheid om het te lezen lag in het al of niet duidelijk schrijven van Jesaja, niet in een mogelijke ongeletterdheid van het volk. De consequentie hiervan was dat de Israëliet (althans de mannelijke Israëliet) zelf toegang had tot Gods Woord omdat hij het zelf kon lezen.
Het schrijven van de Pentateuch
Volgens de traditie heeft Mozes de eerste vijf boeken van de Bijbel geschreven. Aangezien ook Jezus zich hierbij aansloot, hebben we alle reden dit te geloven. Dat ligt echter anders met de bijbehorende gedachte dat met name het materiaal van Genesis tot aan Mozes mondeling zou zijn overgeleverd. Hiertegen worden door sommigen argumenten aangevoerd van drieërlei aard:
- Argumenten van aardrijkskundige aard. Namen of situaties die ten tijde van Mozes niet meer bestonden worden als nog bestaand beschreven (Genesis 2:11-13, Genesis 10:19 waar in het Hebreeuws staat: zoals gij gaat in de richting van Sodom...),of achterhaalde situaties worden nader verklaard (Genesis 14:2,3, 17; 35:6,19).
- Aanhalingen uit het Nieuwe Testament waaruit blijkt dat bepaalde woorden uit Genesis al op schrift stonden voordat andere in Genesis beschreven gebeurtenissen plaatsvonden (Galaten 3:8 vgl Jakobus 2:23, Hebreeën 11:5).
- De argumenten van P.J. Wiseman, die stelt dat Genesis sporen draagt van oorspronkelijke teboekstelling op kleitabletten. Volgens deze schrijver wijst de regelmatig terugkerende uitdrukking “dit is de geschiedenis ('toledoth', in onze NBG vertaling vaak vertaald met 'geslachtsregister') van...” op teboekstelling door een tijdgenoot die leefde ten tijde van de teboekgestelde gebeurtenissen en ze mogelijk zelf meemaakte. Het verhaal van de schepping zou door God aan Adam zijn geopenbaard en door deze, of door God zelf, opgeschreven.
Wiseman wijst voor de onderbouwing van zijn theorie op frappante overeenkomsten in literaire stijl tussen Genesis en de bekende kleitabletten. Het Gilgamesj epos begint met de woorden: “Toen in de hoge...” Tablet 4 van het epos (het staat op zes tabletten) eindigt met: “Vierde tablet van 'in de hoge'. Niet gereed.” Genesis begint met: “In den beginne schiep God de hemel en de aarde.” Hoofdstuk 2 begint met: “Alzo werden voltooid de hemel en de aarde en al hun heir.” Volgens Wiseman betekent dit: “Hiermee is voltooid (het verhaal) 'hemel en aarde' en alle tabletten daarvan.” De overgang op een nieuw kleitablet binnen een verhaal werd vaak gemarkeerd door herhaling van woorden, die aan het eind van het ene tablet stonden, aan het begin van het volgende tablet. Dit verschijnsel vinden we ook in bijvoorbeeld Genesis 11:26 en 27. Vanaf hoofdstuk 37 verdwijnen de genoemde kenmerken. Het verhaal wordt dan ook breedsprakiger. Dit klopt met het feit dat de geschiedenis van Jozef in Egypte te boek moet zijn gesteld. Daar gebruikte men geen kleitabletten maar papyrusrollen waarop een doorlopende, en veel uitgebreidere, tekst kon worden geschreven. Alles wat Mozes dan gedaan zou hebben is de verschillende verslagen tot één verhaal samenvoegen en er hier en daar wat aantekeningen aan toe voegen. Dat Mozes zelf kon schrijven hoeven we hier niet meer te betogen. Het schrift bestond, in tegenstelling tot wat men in de negentiende eeuw nog meende, ook in Egypte al meer dan 1500 jaar. Hooguit kan men de vraag stellen of Mozes dan tot de schrijversklasse behoorde. Stephanus geeft ons daarop een antwoord: “En Mozes werd onderwezen in alle kennis (wijsheid NBG) van de Egyptenaren” (Handelingen 7:22 NBV). Deze kennis/wijsheid steunde (net als bij ons nu) op de kennis van het geschreven woord, welke kennis ook zelf deel uitmaakte van die wijsheid. Dat verhalen en wetten als in Exodus en Deuteronomium rond de uittocht, en mogelijk reeds daarvóór, op schrift stonden, zagen we aan het begin van dit artikel.