Christus in de wet: Het bloed van het Nieuwe Verbond
Op een andere pagina kunt u lezen dat het verbond dat God sloot met het volk dat uit Egypte trok model staat voor een nieuw verbond dat Hij sluit met zijn volk door Jezus. Ook dat oude verbond was door God gegeven; maar de mens bleek niet in staat zich te houden aan zijn eigen belofte om daar volledig naar te leven Daarom was er een andere voorziening nodig: dat nieuwe verbond in Christus. Bij het sluiten van dat eerste verbond lezen we hoe er brandoffers en vredeoffers werden gebracht, hoe Mozes het bloed van de offerdieren verzamelde, en hoe hij de woorden van de wet voorlas. Als het volk dan belooft daarnaar te leven, lezen we: “Toen nam Mozes het bloed en sprengde het op het volk en hij zei: Zie, het bloed van het verbond dat de HERE met u sluit, op grond van al deze woorden” (Ex. 24:8). Het volk wordt vervolgens besprenkeld met dat bloed, als teken van hun toetreding tot dat verbond. Petrus verwijst daarnaar wanneer hij zijn 1e brief begint met: “Aan de uitverkorenen ... door God, de Vader, voorbestemd om, geheiligd door de Geest, gehoorzaam te zijn aan Jezus Christus en met zijn bloed besprenkeld te worden” (1 Pet 1:1-2). Hij beschrijft hen die deel mogen hebben aan dat 2e verbond dus als ‘besprenkeld met het bloed van Jezus’. De koppeling is helder, maar het gebruikte beeld niet, totdat we beseffen dat dit gaat over het bloed van het offerdier dat nodig was voor die verbondssluiting. De schrijver aan de Hebreeën legt uit dat een verbond met God gepaard gaat met een offer, en in het nieuwe verbond is Christus dat offer. We zien Christus in het NT vaker voorgesteld als offer: “… Christus heeft Zich voor ons overgegeven als offergave en slachtoffer” (Efez 5:2). Zoals het oude verbond een voorafschaduwing was van het nieuwe, zo was ook de offerdienst onder de wet een voorafschaduwing van de dood van Christus.
De offers onder de wet
De wet bevatte veel bepalingen over de offers, maar in principe waren er twee soorten: de slachtoffers, en de aanvullende offers die daarbij gebracht konden worden. Daarnaast waren er ook nog reukoffers, gebracht op een apart altaar, maar die vallen buiten deze bespreking. Er zijn vier soorten slachtoffers, allen een dier, zoals in het schema hieronder aangegeven.
Offer |
Wat en hoe |
Betekenis
|
BRANDOFFER |
- stier of ram (mannelijk dier
- (armen: tortelduif of jonge duif)
- geheel verbrand
|
vrijwillige toewijding en totale overgave aan God
|
VREDEOFFER |
- elk gaaf dier van de kudde
- deel verbrand, vlees gegeten door brengers van het offer
- enige offer waarvan het vlees soms ook de volgende dag nog mocht worden gegeten
|
- vrijwillige aanbidding
- dankzegging en gemeenschap
- gezamenlijke maaltijd (vredemaal)
|
ZONDOFFER |
- jonge stier: voor de priester of het volk als geheel (het vlees werd niet gegeten!)
- geitenbok: voor een vorst
- geit of schaap (vrouwelijk dier): voor iemand uit het volk
- twee tortelduiven of twee jonge duiven: voor de armen
- 1/10 efa fijn meel, zonder olie of wierook: voor de allerarmsten
|
- verplichte verzoening voor onopzettelijk niet in acht nemen van een gebod van de Wet, onder belijdenis van de zonde
- ook gebruikt bij inwijdings ceremoniën
|
SCHULDOFFER |
- ram
- schaap: in enkele uitzonderingsgevallen
|
voor onopzettelijke ontheiliging van iets dat aan God gewijd was
|
Uit deze lijst blijkt al waarom deze offers niet toereikend waren. Er zijn offers voor onopzettelijke zonde en voor onopzettelijke ontheiliging, maar er is geen offer voor een met opzet begane zonde. Toen bijvoorbeeld David overspel gepleegd had wist hij dat er geen geschikt offer was om verzoening met God te bewerken, en dat hij alleen de dood verdiende. Hoewel de details verschilden per offer of per reden, moest in principe degene die het offer wilde brengen een geschikt, volkomen gaaf, dier uitzoeken uit zijn eigen kudde; hij moest daar een verbondenheid mee voelen. Hij bracht het dan naar de priester. Daar moest hij zijn handen met kracht op de kop van het dier drukken als symbool van het overdragen van de last van zijn zonde, en het dier zelf slachten als teken dat hij eigenlijk zelf moest sterven. Het slachten gebeurde zodanig dat het dier snel leegbloedde. Dat bloed werd opgevangen en de priester sprengde het rondom het brandofferaltaar. Het beste van het dier, inclusief het vet, werd op het altaar verbrand en afhankelijk van het type offer kon degene die het offer bracht of de priester het overige vlees klaarmaken en eten. “Het bloed van uw slachtoffers zal op het altaar van de HERE, uw God, uitgegoten worden, maar het vlees moogt gij eten” (Deut. 12:27). Alleen het brandoffer werd volledig verbrand.
We zien vervolgens hoe de lessen voor wie een offer bracht nadrukkelijk vooruit wijzen naar Christus. Het Nieuwe Testament legt er de nadruk op dat Jezus als offer volledig ‘gaaf’ en zonder smet was. Maar in zijn geval ging het niet om lichamelijke gebreken, maar om een geestelijke volmaaktheid, een volmaakt karakter en volledige zondeloosheid: een volkomen rein leven. Vervolgens is er die verbondenheid met Christus en een diep besef dat hij voor ons gestorven is. Zoals de offeraar zijn handen op de kop van het dier drukte om de zonde over te dragen, zien we hoe Christus onze zonden op het hout gebracht heeft. In het offer van Christus kunnen wij ook werkelijk die verbondenheid voelen. Wij kunnen zijn strijd voelen, en zien dat - waar wij inderdaad falen - Hij de dood niet verdiende. We zien ook hoe de bedoeling van de offers was om verzoening te brengen tussen wie het offer bracht en God, feitelijk staat er in de wet dat “het bloed verzoening bewerkt”.
Het bloed van het offer
Bloed werd gezien als de drager van het leven. Daarom wordt er steeds gesproken over het ‘uitgieten’ van bloed bij het sterven. Het was ook nadrukkelijk verboden bloed te consumeren. De uitdrukking bloed uitgieten of bloed vergieten werd een synoniem voor doden, die ook in het Nederlands is overgenomen. In een toespraak tot de Joden zegt Paulus “Toen het bloed van uw getuige Stefanus vergoten werd, werkte ik daaraan met volle instemming mede” (Hand 22:20). Het ging hier om steniging, maar het wordt toch beschreven als het ‘vergieten van bloed’ zoals bij een offer. In die zin wordt ook op vele plaatsen in het Nieuwe Testament gesproken over het bloed van Christus dat ons reinigt, hoewel we bij zijn dood niets lezen over bloed dat gevloeid is. Uiteraard zullen de doornenkroon en de nagels wonden veroorzaakt hebben doch het woord bloed wordt pas gebruikt als Hij al gestorven is. Maar Hij is gedood, Hij heeft zijn leven gegeven, dus in het Hebreeuws spraakgebruik is zijn bloed vergoten: “Daarom zal Ik hem een deel geven onder velen en met machtigen zal hij de buit verdelen, omdat hij zijn leven heeft uitgegoten in de dood, en onder de overtreders werd geteld, terwijl hij toch veler zonden gedragen en voor de overtreders gebeden heeft” (Jesaja 53:12). Dat woord ‘uitgegoten’ is in de NBV vertaald met ‘prijsgeven’, dat wel de bedoeling goed weergeeft, maar het beeld van uitgieten zoals bij een offer verhult. Maar juist omdat er deze parallel is met de offers uit het oude verbond is er deze verzoening door het bloed van Jezus. Met dat bloed is verzoening gedaan, al is er daarbij ook een essentieel verschil met het oude verbond.
Wanneer Jezus in de bovenzaal met zijn discipelen het Pascha viert, lezen we over de beker met wijn: “Deze beker is het nieuwe verbond in mijn bloed, die voor u uitgegoten wordt” (Lukas 22:20). Zij drinken vervolgens van de wijn, die een symbool is van bloed. In het Johannes evangelie lezen we hoe Jezus een stap verder gaat. Bij de spijziging van de menigte en de daaropvolgende discussie over het brood des levens lezen we dat Jezus zegt: “Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, tenzij gij het vlees van de Zoon des mensen eet en zijn bloed drinkt, hebt gij geen leven in uzelf. Wie mijn vlees eet en mijn bloed drinkt, heeft eeuwig leven en Ik zal hem opwekken ten jongsten dage. Wie mijn vlees eet en mijn bloed drinkt, blijft in Mij en Ik in hem” (Joh. 6:53-56); de NBG ’51 vertaling is hier gekozen vanwege de herkenbare koppelingen. Voor de Joden zou het eten van mensenvlees en het drinken van mensenbloed een gruwel zijn, maar we zien een duidelijke verwijzing naar het eten van offervlees. Toch zou ook van het offer het bloed niet gedronken mogen worden, dus waarom hier dan wel? Het antwoord ligt in de betekenis van het bloed. Het bloed stond symbool voor het leven. Het bloed van een offerdier kon geen leven schenken. We zagen al hoe daden die de dood verdienden onder de wet niet verzoend konden worden. Maar met het offer van Jezus wordt wel leven geschonken, juist aan de zondaar. “Dit is mijn bloed, het bloed van het verbond, dat voor velen wordt vergoten tot vergeving van zonden” (Mat 26:28). Voorwaarde daarbij is uiteraard dat de zondaar naar Christus ziet in geloof en vertrouwen, en hem tot zijn leidsman maakt.
Aanvullende offers
Zoals hierboven opgemerkt waren er naast de slachtoffers ook andere offers, die niet zelfstandig gebracht konden worden, maar wel in combinatie met een slachtoffer. Dit zijn vaak vrijwillige extra offers. Het is de apostel Paulus die ons de les hieruit leert. Hij ziet het einde van zijn leven naderen, met een dood als martelaar, en hij ziet zichzelf als een ‘plengoffer’. De plengoffers, uitgegoten drank, werden bijvoorbeeld gebracht bij de brandoffers. Paulus ziet dus hoe Jezus als het slachtoffer ter dood gebracht is en daarbij verzoening bewerkt heeft, en hij is dankbaar dat ook hij zijn leven in dienst kan stellen van God. Het offer van Paulus staat niet op zichzelf, en het heeft geen betekenis zonder het slachtoffer, hier dus het offer van Christus, maar hij verblijdt zich te mogen lijden ter wille van het evangelie. Hij ziet zijn dood naderen en ziet zijn leven ook als een offer dat vrijwillig gebracht wordt. Zoals van het plengoffer beschreven was in de wet: “zo is het een geurige gave die de HEER behaagt”.