Bijbelse woorden: Krisis - Recht
Definitie:
Het Hebreeuwse woord voor ‘recht’ is mishpat, dat een betekenis heeft die loopt vanaf een aanduiding van wat gebruikelijk is tot aan een aanduiding van wat wettelijk verplicht is, inclusief alle voorzieningen en rechtshandelingen die een rol spelen bij het handhaven van dat recht.
De Septuaginta, de Griekse vertaling van het OT, vertaalt dit vaak met het woord krisis, scheiding, dat is afgeleid van het werkwoord krino, scheiding maken. Ook het NT gebruikt het woord krisis, maar vrijwel uitsluitend met betrekking tot het oordeel dat God aan het eind der tijden velt over het leven en handelen van de mens.
Achtergrond:
Het Hebreeuwse mishpat duidt een hele reeks begrippen aan. De basis is: iets dat vast staat, waar je zeker van kunt zijn. Te beginnen met gewoonten en vaste kenmerken – zo is het altijd, zo wordt het altijd gedaan. Dat kan overgaan in voorschriften, verordeningen en wetten: zo moet het; wat zo gebeurd is recht, wat niet zo gebeurd is onrecht, schuld, zonde. Ook dat wat volgens die normen recht is, en dat ‘recht zijn’ zelf, wordt door mishpat aangeduid. Tenslotte duidt het de handhaving van dat recht aan en alles wat daar mee te maken heeft: de rechtbank die het beoordeelt (soms vertaald met ‘vierschaar’), de rechtszitting waarin dat gebeurt, en het vonnis dat zij velt. ‘Oordeel’ beschrijft daarom ook de eindbeslissing die ooit eens zal worden genomen over het leven dat de mens heeft geleefd, waarin definitief wordt vastgesteld of hij dat heeft gedaan in overeenstemming met Gods normen of niet. Dat is iets waar de mens zich zijn leven lang van bewust zou moeten zijn.
Uiteraard vinden we het woord mishpat in de Wet. In Deuteronomium gebruikt Mozes het regelmatig om aan te geven wat goed en recht is in Gods ogen. En hij benadrukt dat dit niet zo maar voorschriften zijn, maar dat geen van de wereldrijken van die dagen zulke wetten kent, want
“welk volk, hoe groot ook, heeft wetten en een mishpat zo rechtvaardig als het onderricht dat ik u nu geef?” (Deut. 4:8).
Die regels betreffen de verhouding tot God zelf en tot de naaste, maar ook tot de vreemdeling en de sociaal zwakke in de maatschappij. Bij het uitspreken van de zegen en de vloek op de Ebal en de Gerizim moeten zij plechtig verklaren
“Vervloekt is een ieder die de mishpat van vreemdelingen, weduwen en wezen schendt” (Deut. 27:19).
Maar we vinden het woord vooral bij de profeten. Maar liefst een derde van alle gebruik van mishpat staat daar. Gods woorden door Jeremia illustreren de brede betekenis van het woord, wanneer Hij zegt:
“De ooievaar aan de hemel, de tortelduif en de gierzwaluw kennen de tijd van hun trek [hun eigen vaste gewoonte], maar mijn volk kent niet de orde [de voorgeschreven rechtsorde] van de heer” (Jer. 8:7).
En bij Ezechiël zegt Hij, in een beeld waarin Hij zijn volk vergelijkt met de schapen van een kudde:
“Ikzelf zal mijn schapen weiden en ze laten rusten – spreekt God, de heer … Ik zal ze weiden zoals het moet [volgens de mishpat]” (Ezech. 34:15-16).
In Jesaja 28:17 verkondigt God dat Hij zijn volk zal oordelen volgens zijn maatstaven:
“Ik zal de mishpat als meetlint hanteren en de gerechtigheid als schietlood”.
Maar ooit zal er een vrederijk zijn, geregeerd door een vredevorst, waarin die mishpat de norm zal zijn, want
“Groot is zijn heerschappij, aan de vrede zal geen einde komen. Davids troon en rijk zijn erop gebouwd, ze staan vast, in mishpat en gerechtigheid” (Jes. 9:7).
Die vredevorst zal er niet alleen zijn voor Israël, maar voor alle volken:
“Mijn volk, luister aandachtig naar mij … De wet vindt zijn oorsprong in mij, en mijn mishpat zal een licht zijn voor alle volken” (Jes. 51:4).
Het is tenslotte Micha waar we lezen:
“Er is jou, mens, gezegd wat goed is, je weet wat de heer van je wil: niets anders dan mishpat te doen, trouw te betrachten en nederig de weg te gaan van je God” (Micha 6:8).
Krisis in de concordantie:
Mishpat komt in het OT ruim 400x voor. Heel vaak bij de Profeten en vervolgens veel in de Wet en in de Psalmen. Het wordt meestal vertaald met iets van verordening of voorschrift, of met iets als recht, rechtspraak of vonnis, of soms oordeel. Maar ook andere juridische termen komen voor.
Krisis komt in de Septuaginta ruim 200x voor. In het NT vinden we het bijna 50x, waarvan ? in de Evangeliën (vooral Matteüs en Johannes) en de rest meest in de Brieven (vooral 2 Petrus en Judas). Het is dan gewoonlijk vertaald met oordeel of (ge)recht.
Krisis in het Nieuwe Testament
Het woord krisis komt in het NT bijna 50 maal voor. Meestal vinden we het vertaald als ‘oordeel’, en anders als ‘gerecht’. Dus als de rechtszitting waarin wordt geoordeeld over het leven dat de mens heeft geleefd, of de rechtbank waarvoor hij moet verschijnen. Met andere woorden: de nadruk ligt daar sterk op de verantwoording die de gelovige aan het eind van zijn leven zal moeten afleggen tegenover God zelf of tegenover zijn ‘vertegenwoordiger’, de Messias (Christus) aan wie God “het gehele oordeel heeft gegeven” (Joh. 5:22,27). Anders dan in het OT, speelt in het NT de handhaving door mensen niet langer de beslissende rol. Want de gelovigen vormen onder het Nieuwe Verbond niet langer een staatkundige eenheid, maar leven als afzonderlijke, verspreide groepjes in een anders georganiseerde maatschappij. Pas aan het eind van hun leven zullen zij verantwoording moeten afleggen over wat zij met dat leven hebben gedaan. En dat brengt het risico mee dat zij zich die verantwoordelijkheid niet langer zo bewust zijn. “Omdat een slechte daad niet snel bestraft wordt, is een mensenhart maar al te snel tot het kwaad geneigd” (Pred. 8:11). Maar de ‘dag van het oordeel’, van de mishpat, de krisis, komt onvermijdelijk ook voor hen. En daar leggen zowel Jezus zelf als zijn apostelen sterke nadruk op.