Bijbelse woorden: Arek - Lankmoedigheid
Definitie:
Het Hebreeuwse woord voor geduld is arek. Het is afgeleid van arak, dat zo iets als verlengen betekent. Arek betekent dan zoiets als: het langdurig aanzien, voordat je iets doet. De Septuaginta, de Griekse vertaling van het OT, vertaalt het bijna overal (op één keer na) met het bijvoeglijk naamwoord makrothumos, geduldig. Dat is ook de woordstam die we in het NT vinden, maar dan als het zelfstandig naamwoord makrothumia (geduld) en als het werkwoord makrothumeo(geduldig zijn).
Achtergrond:
Als titel van deze pagina staat het oudnederlandse woord ‘lankmoedigheid’. Dat vinden we in de Statenvertaling en de NBG’51. De NBV geeft de voorkeur aan het woord ‘geduld’. Het Hebreeuwse woord in het OT is arek. Dat is afgeleid van een stam arak, die zoiets als verlengen betekent. We vinden dat in veel verzen in een normale alledaagse betekenis als ‘lang’. Het wordt bijvoorbeeld gebruikt voor de aanduiding van een lang leven (zijn dagen ‘verlengen’). Het afgeleide woord arek heeft dus heel sterk die gedachte in zich van lang afwachten voordat je iets doet, of voordat je ingrijpt. Dat verklaart de voorkeur van oude vertalers voor dat woord lankmoedigheid (oudnederlands: lancmoedigheid), omdat ook daar die stam ‘lang’ in herkenbaar is. Want hoewel ons woord geduld een goede moderne vertaling is, is dat in feite afgeleid van iets ‘dulden’ of verdragen. Strikt genomen mist dat dus dat element van lang afwachten. We kunnen zelfs nog een stap verder gaan door te constateren dat arek, via het Grieks (waarover zo meteen meer) in het Latijn terecht is gekomen als longanimis, van longus (lang) en animus (ziel, geest of moed). Lancmoedig (langmoedig) is dus een letterlijke weergave van dat longanimis in de Latijnse Bijbel van de middeleeuwen.
In het OT komt lankmoedigheid (geduld) voor het eerst voor in Ex. 34:6-7, wanneer God zijn naam (= zijn karakter) uitroept voor Mozes:
De heer ging voor hem langs en riep uit: ‘De heer ! De heer ! Een God die liefdevol is en genadig, geduldig, trouw en waarachtig, die duizenden geslachten zijn liefde bewijst, die schuld, misdaad en zonde vergeeft, maar niet alles ongestraft laat en voor de schuld van de ouders de kinderen en kleinkinderen laat boeten, en ook het derde geslacht en het vierde.’
Deze beschrijving van Gods karakter komt elders in het OT nog negen maal voor, soms in de woorden van een profeet, maar vaak in de woorden van iemand die een beroep doet op Gods genade, met herinnering aan die openbaring van zijn naam op Sinaï. Slechts in een viertal passages in Spreuken en Prediker wordt het woord lankmoedig gebruikt voor het beschrijven van een menselijk karakter, als een navolging van Gods karakter.
Het NT gebruikt het woord makrothumia en het werkwoord makrothumeo, waarin het voorvoegsel makro meer groot dan lang betekent. Het basiswoord thumos laat zich het best weergeven door dat typisch Nederlandse begrip ‘fut’. Het betekent van oorsprong iets van adem, maar dan ook leven, geest, moed of zelfs karakter. Iemand is dus makrothumos wanneer hij fut genoeg heeft om (langdurig) om te gaan met moeilijke mensen. Of anders gezegd: het beschrijft iemand met ‘lange adem’. De beide woorden komen ca. 24 maal voor in het NT. In een kwart van die gevallen beschrijft het ook in het NT een belangrijk aspect van God zelf (of van Jezus). In de overige gevallen beschrijft het de noodzaak voor ons Hem daarin na te volgen. Dus waar in het OT de voornaamste nadruk ligt op een beroep op Gods genade, op basis van Zijn geopenbaarde naam, ligt in het NT de nadruk vooral op de noodzaak diezelfde genade eerst aan anderen te tonen voordat wij die van God mogen verwachten.
Arek in de concordantie:
In het Hebreeuws komt het woord arek in deze betekenis 14x voor. Daarvan vertaalt de Septuaginta het 13x met makrothumos, en 1x met makrothumia. Het NT gebruikt 14x het zelfstandig naamwoord makrothumia, maar ook vaak (10x) met het werkwoord makrothumeo.
De NBG’51 vertaalt arek vrij consequent met lankmoedigheid en lankmoedig, maar gebruikt in het NT bij voorkeur het woord geduld. De NBV gebruikt vrijwel overal het woord geduld, op slechts enkele plaatsen na waar het begrip wordt omschreven.
Geduld in de brieven van Petrus:
We vinden dat woord geduld driemaal in de brieven van Petrus. De nadruk ligt steeds op het feit dat God lang wacht voordat Hij de zondaars straft. In de 1e brief gaat het om het brengen van de zondvloed. Petrus wijst erop dat God lang heeft gewacht voordat Hij die bracht (1 Pet 3:20). De generatie van die dagen heeft lang de kans gekregen zich te bekeren. Maar toen dat desondanks toch niet gebeurde, kwam de vernietiging. In zijn 2e brief legt hij uit waarom het zo lang duurt voordat Jezus terugkomt. Zijn lezers moeten dat niet opvatten als laksheid van God; ze moeten dat zien als een vorm van genade omdat er zo, naarmate het langer duurt, meer mensen de gelegenheid krijgen zich te bekeren (2 Pet 3:9). En iets verderop in dat hoofdstuk wijst hij zijn lezers erop dat zijzelf uiteindelijk ook zo hebben geprofiteerd van dat geduld. Wanneer God er meteen bij de eerste tekenen van rebellie een eind aan had gemaakt, hadden ook zij nooit tot bekering kunnen komen. Maar dan behoren zijzelf ook niet te klagen wanneer God nog langer afwacht om nog anderen de kans te geven (vs 15). Dat is uiteraard het enige correcte antwoord op de vraag die je ook nu nog regelmatig hoort stellen: waarom laat God dat allemaal maar toe? Als God dat geduld heeft gehad met ons, moeten wijzelf dat geduld kunnen opbrengen wanneer dat in het belang van anderen is.