Bijbelse woorden: Agathos - Goed
Definitie:
Het normale woord voor goed in het OT is tov, dat 560x voorkomt. De hoofdbetekenissen zijn: aangenaam, voorspoedig en nuttig. De nadruk ligt op het praktische aspect en niet op het morele. Het NT woord is agathos, dat ca. 100x voorkomt. Het duidt gewoonlijk het tegenovergestelde aan van ‘verkeerd’ of ‘boos’. ’Goed’ is in de eerste plaats wat goed is in Gods ogen, in tegenstelling tot wat voor Hem verkeerd is. We vinden het vooral bij Matteüs en Lucas (bijna uitsluitend in de mond van Jezus) en in Paulus’ brieven (vooral Romeinen).
Achtergrond:
‘Goed’ in de Bijbel, betreft vooral tov in het Hebreeuws en agathos in het Grieks. Tov duidt in de eerste plaats iets aan dat we aangenaam of prettig vinden, wellicht zelfs uitstekend: ‘Het licht is zoet en het is aangenaam (tov) voor de ogen de zon te zien’ (Pred. 11:7). Maar ook: ‘Het is mij goed (tov) nabij God te zijn’ (Ps. 73:28). In de tweede plaats duidt het iets aan dat van nut is voor ons welzijn, dus voorspoed en geluk: ‘Zij brengen hun dagen door in voorspoed (tov)’ (Job 21:13). In die zin slaat het meestal op zegeningen van God: ‘Als iemand eet en drinkt en het goede (tov) geniet bij al zijn zwoegen, dan is dat een gave Gods’ (Pred. 3:13). En tenslotte duidt het aan wat goed en nuttig is voor het doel waarvoor het bestemd is. Genesis 1 vertelt ons dat God zag dat alles wat Hij gemaakt had, ‘goed’ was; niet volmaakt, maar wel geschikt voor het doel waarvoor Hij het had geschapen. En het duidt dus ook alles aan dat van nut is voor onze levenswandel, of op die (in Gods ogen) ‘goede’ levenswandel zelf. Het staat dan tegenover het ‘kwade’ dat mensen doen, dat is dus het goddeloze. Maar zelfs dan moeten we oppassen dat we het woord niet een te morele lading toekennen. Het heeft vóór alles een praktische betekenis: iemand is ‘goed’ wanneer hij Gods geboden in acht neemt. Doet hij dat niet, dan wandelt hij op de ‘verkeerde’ weg: ‘Mijd het kwade en doe het goede (tov), en je zult voor eeuwig wonen in het land’ (Ps. 37:27). En: ‘Zo zegt de Here: Ga staan aan de wegen, en zie en vraag naar de oude paden, waar toch de goede (tov) weg is, opdat u die gaat en rust vindt voor uw ziel; maar zij zeggen: Wij willen die niet gaan’ (Jer. 6:16).
Omdat ‘goed’ aanduidt wat overeenkomt met Gods wil, is God Zelf uiteraard de bron van al het goede (“Loof de HEER, want hij is goed, eeuwig duurt zijn trouw”; o.a. Ps. 54, 106, 107, 118, 136), en van de kennis van goed en kwaad, en het verschil daartussen. Dus is er ook maar één plaats waar we die kennis kunnen vinden: in zijn Woord. Maar dan hoeven we ook niet zelf op zoek te gaan naar een andere bron van zulke kennis, zoals zo velen toch proberen, want elders zullen we die niet vinden. Dat was al de fout van die rijke jongeman (zie apart kader), en hij wordt door Jezus daar behoorlijk voor op zijn vingers getikt.
Dit alles vinden we terug in het agathos van het NT, dat volledig is gebaseerd op dat OT gebruik. Jezus gebruikt het veel, vooral in zijn gelijkenissen. Want het is de essentie van ‘goed’ en ‘kwaad’. Marcus en Johannes gebruiken het maar weinig (elk driemaal), maar Matteüs en Lucas samen 35 maal. En de enige keer dat het daar niet uit de mond van Jezus komt, betreft die rijke jongeman en, bij Lucas, de beschrijving van Jozef van Arimatea als ‘een goed en rechtvaardig man’ (in Handelingen 11:24 spreekt hij ook nog een keer zo over Barnabas). De andere auteur die er in het NT een ruim gebruik van maakt, is de schriftgeleerde Paulus. En ook hij gebruikt het woord uiteraard in zijn OT betekenis: Wij weten echter, dat God alle dingen doet meewerken ten goede (agathos) voor wie God liefhebben (Rom. 8:28, NBG’51). En: ‘U moet uzelf niet aanpassen aan deze wereld, maar (integendeel juist) veranderen door uw gezindheid te vernieuwen, om zo te ontdekken wat God van u wil en wat goed (agathos), volmaakt en hem welgevallig is’ (Rom. 12:2). Dus daarop dient ook ons geloof te zijn gebaseerd.
Agathos in de concordantie:
In het OT komt tov 560x voor, met zo’n 80 vertalingen. In het NT komt agathos ruim 100x voor, gewoonlijk vertaald als ‘goed’, of ‘het goede’, of zelfs als ‘goederen’. We vinden het bijna 40x in de evangeliën, en bijna 50x in de brieven van Paulus, waarvan ruim 20x in Romeinen. Bij Matteüs en Lucas (inclusief Handelingen) vinden we het samen 35x (beide vrijwel evenveel), vrijwel uitsluitend gesproken door Jezus.
Niemand is goed dan God alleen:
Matteüs, Marcus en Lucas noemen elk de jongeman, die tot Jezus komt met de vraag: Meester, wat voor goed moet ik doen om het eeuwige leven te verwerven? (Matteüs) of: Goede Meester, wat moet ik doen om het eeuwige leven te beërven? (Marcus en Lucas). Jezus antwoordt daar op met: Waarom noemt u mij goed? Niemand is goed, behalve God’ (Marcus en Lucas) of: Waarom vraag je me naar het goede? Er is er maar één die goed is (Matteüs). Vooral hier moeten we ‘goed’ niet lezen als een morele eigenschap, en dan concluderen dat zelfs Jezus zichzelf niet ‘goed’ wilde noemen. Een ‘goede meester’ is een meester (leraar) die de juiste leer brengt, tegenover een valse leraar, die een verkeerde leer brengt. Zoals in het OT een goede profeet niet stond tegenover een slechte, maar tegenover een valse. Jezus’ antwoord bekritiseert de onuitgesproken mening van de jongeman dat er geen (of te weinig) leraren zijn die hem de goede weg kunnen wijzen, want dat is kritiek op God Zelf. Jezus zegt feitelijk: God Zelf is de bron, maar dan is ook elke door Hem gezonden leraar een goede leraar. En we zien dat bij Matteüs, die de vraag formuleert als: wat voor goed moet ik doen. Hij hoefde niet naarstig op zoek te gaan naar iemand die hem dat kon vertellen; het stond allemaal al in dat leerboek dat hij al bezat: de Schriften. Want die kwamen van God.