Beproeving van het geloof
Wanneer wij een apparaat kopen, proberen wij dat uit; want we willen weten of het voldoet aan onze verwachting. God doet iets dergelijks, door allen die zeggen dat zij Hem geloven, te beproeven, om zo aan het licht te brengen of zij menen wat zij zeggen. Want geloven is niet iets vaags en vrijblijvends, maar actief, werkend door liefde voor God en mensen. Ook stelt de mens niet zelf de criteria vast voor wat geloof is. God vraagt een door Hem bepaald geloof. Alleen wie dat geloof toont, komt in aanmerking voor het eeuwige leven dat Hij aanbiedt. De Here Jezus vroeg zich eens af:
“… als de Zoon des mensen komt, zal Hij dan het geloof vinden op aarde?” (Lucas 18:8)
Het zou daarom goed zijn wanneer wij regelmatig ernstig bij onszelf onderzochten, door de Bijbel goed te lezen en te bidden tot God, of het geloof dat wij zeggen te hebben, wel overeenkomt met het geloof dat Hij van ons vraagt, zoals Paulus dringend adviseert in 2 Korintiërs 13:5
“Stelt uzelf op de proef, of u wel in het geloof bent, onderzoekt uzelf”.
Het eeuwige leven is te kostbaar om er nonchalant mee om te gaan, menend dat wij toch wel behouden worden. Paulus wil ons bewaren voor teleurstelling op de dag van het oordeel. Maar behalve dat wijzelf ons zouden moeten beproeven, doet God het ons ook. Daarbij weet Hij hoever Hij kan gaan, zodat wij net niet door de druk hoeven te bezwijken:
“U hebt geen bovenmenselijke verzoeking te doorstaan. God is getrouw, die niet zal gedogen, dat u boven vermogen verzocht wordt, want Hij zal met de verzoeking ook voor de uitkomst zorgen, zodat u er tegen bestand bent”. (1 Korintiërs 10:13).
“Want doordat Hijzelf (Christus) in verzoekingen geleden heeft, kan Hij hun, die verzocht worden, te hulp komen …”. (Hebreeën 4:15; zie ook 2:18)
In een aantal gevallen zijn verzoeken en beproeven synoniem. God beproeft of verzoekt niet willekeurig, maar met een doel: de versterking en groei van ons geloof, zodat we onze hoop op eeuwig leven bij de komst van de Here Jezus uit de hemel vasthouden. Doordat Hij ons beproeft, krijgen wij als het ware inzicht in de mate van ons geloof op dàt moment. Dit biedt ons de mogelijkheid van de ene fase tot een volgende fase van ons geloof te komen, zodat dit zich ontwikkelt, groeit. De groei en versterking van ons geloof worden zichtbaar in onze hoop en goede deugden:
“… want u weet, dat de beproefdheid van uw geloof volharding uitwerkt. Maar die volharding moet volkomen doorwerken, zodat u volkomen en onberispelijk bent en in niets tekort schiet”. (Jakobus 1:3-4)
“… wij weten, dat de verdrukking volharding uitwerkt, en de volharding beproefdheid, en de beproefdheid hoop; en de hoop maakt niet beschaamd …”. (Romeinen 5: 3-5)
“…indien u slechts wel gegrond en standvastig blijft in het geloof …”. (Kolossenzen 1:21-23)
In de Bijbel wordt ook wel het woord tuchtigen gebruikt; niet in de zin van een straf uit afwijzing, maar juist van een correctie uit liefde, omdat God niet wil dat de mensen die Hij liefheeft, verloren gaan. Zoals een vader en opvoeder geeft Hij kaders aan voor ons leven, zodat wij daar niet buiten treden. Daarbij horen kleine straffen, die ons moeten behoeden voor veel ergere gevolgen. Wanneer wij aannemen wat Hij ons leert, zal ons geloof eeuwige vrucht dragen. De Here Jezus vergeleek dit met een wijnbouwer, die de ranken van een druivenstok inkort, zodat deze meer en betere vrucht geeft:
“Allen, die Ik liefheb, bestraf ik en tuchtig Ik; wees dan ijverig en bekeer u”. (Openbaring 3:19)
“… want wie Hij liefheeft, tuchtigt de Here, en Hij kastijdt iedere zoon, die Hij aanneemt … Hij doet het (tuchtigen) tot ons nut, opdat wij deel krijgen aan zijn heiligheid … tucht brengt hun, die erdoor geoefend zijn, een vreedzame vrucht, die bestaat in gerechtigheid”. (Hebreeën 12:4-11; 5:14; zie Jeremia 10:23-24)
“Elke rank aan Mij (Jezus), die geen vrucht draagt, snoeit Hij (God), opdat zij meer vrucht zal dragen”. (Johannes 15:1-8)
In de eerste eeuw werd de sterkte van het geloof van de volgelingen van Christus vooral beproefd door verdrukking en lijden: bleven zij volharden bij uitbanning, vernedering, geseling en naderende dood, of zeiden zij uit angst dat Jezus niet leeft, en dat zij geen aanhangers van Hem waren?
“…dienende de Here met alle ootmoed, onder tranen en beproevingen, die mij (Paulus) overkwamen door de aanslagen van de Joden …”. (Handelingen 20:19)
“Wees niet bevreesd voor hetgeen u lijden zult. Zie, de duivel zal sommigen van u in de gevangenis werpen, opdat u verzocht wordt ... Wees getrouw tot de dood en Ik zal u geven de kroon des levens”. (Openbaring 2:10)
“Want doordat zij beproefd zijn gebleken in veel verdrukking …”. (2 Korintiërs 8:2; Romeinen 16:10)
Deze verdrukkingen maken deel uit van het louteringsproces dat God toepast, om enerzijds wie het niet waard is om het eeuwige leven te ontvangen uit te zuiveren, en anderzijds hen die het wel waard zijn geheel te zuiveren van de laatste resten van het kwade in hen:
“Geliefden, laat de vuurgloed, die tot beproeving dient, u niet bevreemden…Integendeel, verblijdt u naarmate u deel hebt aan het lijden van Christus, opdat u zich ook met vreugde zult mogen verblijden bij de openbaring van zijn heerlijkheid”. (1 Petrus 4:12-13)
“Verheugt u daarin (hoop), ook al wordt u thans ... voor korte tijd door allerlei verzoekingen bedroefd, opdat de echtheid van uw geloof, kostbaarder dan vergankelijk goud, dat door vuur beproefd wordt, tot lof en heerlijkheid en eer blijke te zijn bij de openbaring van Jezus Christus”. (1 Petrus 1:6-7; zie ook Lucas 22:31-32a; voor echtheid van het geloof Openbaring 3:18).
Voor wie het ene en waarachtige geloof vasthoudt, door verdrukking en lijden, of die nu licht of zwaar is, maar ook in de verleidingen die wij in en buiten ons ontmoeten, geldt deze zaligspreking:
“Zalig is de man, die in verzoeking volhardt, want, wanneer hij de proef heeft doorstaan, zal hij de kroon des levens ontvangen, die Hij beloofd heeft aan wie Hem liefhebben”. (Jakobus 1:12)
Vraag ter overdenking:
Heeft u zelf in uw leven iets ervaren van de keuzes waarvoor God u stelt?
De vrije wil en keuze van de mens
Beproeving houdt keuzemogelijkheid in en daarvoor heeft God ons een vrije wil gegeven. Hij geeft vooraf de keuzemogelijkheden aan, met de gevolgen die deze hebben voor onze toekomstige bestemming (Deuteronomium 30:11-20; Jozua 24:14-18). God helpt ons daarbij de beste keus te maken (Psalm 25:12; Romeinen 8:26-30). De idee van de eeuwige voorbestemming is daarmee in tegenspraak. God weet weliswaar alle dingen, maar Hij bepaalde niet wat wij doen en laten, alsof wij robots of willoze marionetten zijn, maar wat onze bestemming zal zijn, juist naar wat Hij tevoren zag van ons (on)geloof en onze (on)gehoorzaamheid. Wat zou anders de zin zijn van bidden of God ons wil bewaren in en redden van beproeving (Matteüs 6:13; Openbaring 3:10; 2 Petrus 2:9)? Hij heeft de criteria bepaald voor wie geschikt is dienaar in zijn Koninkrijk te zijn en op grond daarvan oordeelt Hij ons (2 Timoteüs 2:19-22). God is rechtvaardig in zijn verkiezing en oordeel (2 Tessalonicenzen 1:3-12; Romeinen 3:4-6; 2:1-11; Efeziërs 1:3-14; Romeinen 9:14-24). Zo kon God ook vooraf getuigen van de rechtvaardigheid van zijn Zoon (1 Petrus 1:11; Matteüs 12:17-18; 3:17; 17:5).