Psalm 71 - Verwerp mij niet ten tijde des ouderdoms
Wij weten niet hoe oud David was, toen hij zijn eerste psalm schreef. Heel zeker is, dat hij gedurende een groot deel van zijn leven psalmen schreef. Zo komen we psalmen van David tegen, die uit elke periode van zijn leven stammen.
Psalm 71 is duidelijk een van de psalmen van zijn ouderdom. David ziet nu terug op zijn leven, dankbaar dat God hem heeft beschermd “van de moederschoot aan ... van mijn jeugd aan” (v.5,6,17). Vol vertrouwen kan hij bidden: “Wil mij dan ook tot mijn ouderdom en grijsheid, o God, niet verlaten” (v.18).
Eigenlijk ontbreekt bij Psalm 71 het opschrift “van David”. Het taalgebruik herinnert echter telkens aan andere psalmen, die in ieder geval van David zijn. De verzen 1 t/m 3 zijn bijna identiek aan de eerste verzen van Psalm 31: “Bij U, o Here, schuil ik; laat mij nimmer beschaamd worden ...”. De woorden van vers 12 vinden we eveneens terug in psalmen uit een vroegere periode: “O Here, wees niet verre van mij” (35:22); “Here, haast U mij ter hulpe” (40:14). In vers 24 hebben wij bovendien een weerklank van vers 28 van Psalm 35: “Mijn tong zal van uw gerechtigheid gewagen, van uw lof de gansen dag”.
Wat moeten wij hieruit opmaken? Het is geen toeval, dat David aan het einde van zijn leven steeds woorden en uitdrukkingen bezigt, die hij al eerder gebruikte. De toestand waarin hij in zijn ouderdom verkeert, heeft veel gemeen met de situaties die hij eerder in zijn leven had meegemaakt. Psalm 35 werd geschreven (zo wordt aangenomen) toen David voor Saul vluchtte: David pleit daar om hulp tegen zijn vervolgers (35:3). Psalm 40 past bij de tijd na zijn zonde met Batseba, een periode waarin David alweer te maken had met mensen die hem het leven zochten te benemen – “wie over mij roepen: Ha, ha!” (40:15,16).
En tegen het einde van zijn leven had David nog vijanden! De oude koning had te kampen met de poging van Adonia zijn troonopvolger te worden. De poging lukte niet, maar het is wellicht o.a. Adonia die David op ‘t oog heeft in Psalm 71, bijvoorbeeld in vers 10: “Wie mijn leven belagen, beraadslagen tezamen en zeggen: God heeft hem verlaten”. God heeft David niet verlaten! Salomo, en niet Adonia, wordt als koning aangesteld (1 Koningen 1:11-31).