Psalm 55 - Werp uw bekommernis op de Here
David de schaapherder heeft “zowel leeuw als beer verslagen”; hij heeft Goliath gedood (1 Samuël 17:36,49). Als koning van Israël heeft hij de Filistijnen en andere vijanden verslagen (2 Samuël 8). David was onoverwinnelijk: voor welke tegenstander zou hij vrezen?
Maar lees Psalm 55, en de held van de hoofdstukken die wij zojuist geciteerd hebben is haast niet meer te herkennen: wie is de man die “kreunend rondzwerft” (v. 3) , op wie “verschrikkingen des doods” zijn gevallen (v. 5)? Hoe is het mogelijk, dat “vrees en beving” komen (v. 6) over de man die “zijn tienduizenden” heeft verslagen (1 Samuël 18:7)?
Het antwoord ligt in het feit dat David menselijk, kwetsbaar was, zoals alle anderen. Tegen de vijand buiten Israël kon hij wel op: veel moeilijker was het met de tegenstand van zijn bekenden. Hij werd meerdere keren tot wanhoop gedreven door de houding van zijn knechten (zie b.v. 2 Samuël 16:9,10). En veel erger nog was de opstand van zijn eigen zoon, Absalom.
Verschillende andere psalmen rond Psalm 55 hebben het over de vijanden waarmee David te kampen had, en bij enkele hiervan (b.v. 52, 56, 57, 59 en 60) staat bovenaan een korte beschrijving, die vertelt van de omstandigheden die aanleiding hebben gegeven tot de psalm. Bij Psalm 55 ontbreekt die, maar zo moeilijk is het niet uit de taal van de psalm op te maken, dat David hier de opstand van Absalom voor ogen heeft, en de beschrijving van “mijn vriend en vertrouwde” doelt duidelijk op Achitofel, die eerst Davids raadsman was, maar die in de opstand tegen David partij koos voor Absalom.
Dit gebeuren heeft David zwaar getroffen: “Want het is geen vijand, die mij smaadt; dat zou ik dragen … Maar gij zijt het, een mens – mijns gelijke, mijn vriend en vertrouwde” (v. 13,14). Hoe zou David zo’n situatie aanpakken? Door de vijand te lijf te gaan als vanouds? David is zich bewust van eigen zonde; hij laat het oordeel aan God over: “De Here zal mij verlossen … Werp uw bekommernis op de Here, Hij zal voor u zorgen … de mannen van bloed en bedrog zullen hun dagen niet ter helfte volbrengen” (v. 17,23,24).
En David eindigt deze prachtige psalm met een belijdenis die ook ons wachtwoord dient te zijn: “Ik echter vertrouw op U”.