Psalm 51 - Schep mij een rein hart, o God
David had zwaar gezondigd. De man die God zelf had gekozen om koning van Israël te zijn, was schuldig aan overspel met Bathséba en aan de moord op Uria. In 2 Samuël 11:27 lezen wij, dat “de zaak, die David gedaan had, was kwaad in de ogen des Heren”.
Volgens de wet van Mozes had hij moeten sterven – voor moord en overspel waren er geen offers die vergiffenis bewerkten. God had David op z’n minst van de troon van Israël kunnen zetten als blijk van Zijn misnoegen. Maar ook dat deed God niet. Wél zond God de profeet Natan om David te berispen – door een gelijkenis te vertellen over een rijke man die, ofschoon hij zelf veel schapen had, het ooilam van een arme man nam (zie 2 Samuël 12). De toorn van David ontbrandde tegen de rijke man, maar Natan zei tot David: “Gij zijt de man”.
“Toen sprak David tot Natan: Ik heb tegen de Here gezondigd. En Natan zeide: De Here heeft uw zonden vergeven: gij zult niet sterven” (12:13). Met diep berouw, erkende David dat hij vreselijk had gezondigd; en in Psalm 51 hoor je zijn wroeging. Keer op keer smeekte David om Gods barmhartigheid: “Wees mij genadig, o God”; “Delg mijn overtredingen uit”; “Was mij”; “Reinig mij”; “Ontzondig mij”; “Verberg uw aangezicht voor mijn zonden”; “Schep mij een rein hart” … “Red mij van bloedschuld” (Psalm 51:1-16).
Verwonderlijk is het feit dat David dit gebed niet voor zichzelf heeft gehouden (wat u en ik waarschijnlijk hadden gedaan) maar “voor de koorleider” heeft bestemd als een psalm voor iedereen. David wilde dat allen zouden leren hoe erg in Gods ogen de zonde is; verder, hoe machteloos de zondoffers onder de wet waren – “Gij hebt geen behagen in slachtoffers” (v.18); maar hoe blij God is met een ander soort offerande: “Een verbroken en verbrijzeld hart veracht Gij niet” (v.19).
Verwonderlijk ook is de manier waarop David deze ontroerende psalm eindigt: niet met zijn eigen zorgen, maar met een gebed voor Sion, Gods woning: “Doe wél aan Sion naar uw welbehagen, bouw de muren van Jeruzalem …” (v.20).
Kreeg David de vergiffenis, de reiniging, die hij zocht? In Psalm 32 geeft hij dankbaar het antwoord! “Welzalig hij, wiens overtreding vergeven, wiens zonde bedekt is”.