Psalm 48 - Schoon door zijn verhevenheid … is de berg Sion
Wij hadden het al eerder (in het januari/februari 2007 nummer) over de Korachieten - Levieten die zorgden voor de muziek bij de tempeldiensten, en die ook de verantwoordelijkheid hadden poortwachters van de stad Jeruzalem te zijn. Het zal ons dan ook niet verbazen, dat in deze Psalm - “van de Korachieten” - veel gezegd wordt over Jeruzalem.
Jeruzalem is gelegen op een bergrug, 750 m boven de zeespiegel. Van alle kanten klim je bergopwaarts om in de stad te komen. De tempel van Salomo stond op de berg Sion (een noordelijke heuvel van Jeruzalem, vgl. vers 3), en iedere Jood, die de hoofdstad naderde, kwam onder de indruk van zijn schoonheid: “Schoon door zijn verhevenheid, een vreugde voor de ganse aarde is de berg Sion … de stad van de grote Koning” (vers 3).
Vers 8 geeft aanleiding tot het voorstel, dat we in deze psalm met de tijd van Josafat te maken hebben. Wij lezen in 2 Kronieken 20: “Josafat, de koning van Juda … handelde goddeloos en sloot met Achazja een overeenkomst om schepen te bouwen voor de vaart op Tarsis. En zij bouwden schepen te Esjon-Geber. Maar … de schepen leden schipbreuk, zodat zij niet naar Tarsis konden varen” (verzen 35-37). De Psalm moet toch zeker op deze gebeurtenis slaan.
Eerder in dit hoofdstuk wordt verteld hoe de Ammonieten, Moabieten en Edomieten in de woestijn van Tekoa tegen Josafat vergaderd waren. De koning vroeg toen om Gods hulp (verzen 6-12); “de Korachieten stonden op om de HERE … met zeer krachtige stem te loven” (vers 19), en “op het ogenblik, dat zij de jubel en de lof aanhieven, liet de HERE de Ammonieten, de Moabieten en de lieden van het gebergte Seir … uit hinderlagen overvallen, en zij werden verslagen” (verzen 21,22), wat precies overeenkomt met Psalm 48:5-7: “Koningen kwamen bijeen, zij trokken gezamenlijk op … zij vluchtten weg”.
De psalm is dus een danklied, dat te Jeruzalem, “in het midden van uw tempel” (vers 10), gezongen werd. Het volk verheugde zich op de overwinning, en vooral dáárover, dat God naar het gebed van de koning had geluisterd. “Laat de berg Sion zich verheugen; laten de dochters van Juda juichen om uw gerichten” (vers 12).
In het koninkrijk van Christus zal men te Jeruzalem, opnieuw, de God van Israël loven en prijzen. Van geslacht tot geslacht (v. 14) zal men zingen: “Groot is de HERE en hoog te loven in de stad van onze God zijn heilige berg” (v. 1).