Is het God die ons in verzoeking leidt?
Het Griekse woord voor ‘verzoeking’ is peirasmos, verwant aan het werkwoord peirazo. Peirazo is de gebruikelijke vertaling van het Hebreeuwse nasah, en dat het zo ook wordt gebruikt in het Nieuwe Testament, behalve in het boek Openbaring, waar we dat woord basanizo vinden. Nasah en peirazo hebben in de allereerste plaats de betekenis hebben van ‘op de proef stellen’. We moeten leren God te gehoorzamen en niet onze eigen wil te doen, maar we moeten dat dan ook waarmaken op momenten en in situaties die in die zin ter zake doen. Dat zijn als het ware de proefwerken van onze opleiding. Wanneer wij aan zo’n beproeving worden blootgesteld vraagt God ons in feite te laten zien waar onze prioriteiten liggen: bij Hem of bij onszelf. We hebben dat geïllustreerd met een citaat uit de toespraak van Mozes in Deuteronomium 8:14-16:
U mag [straks in het beloofde land] de heer, uw God, niet vergeten. Was Hij het niet … die u veilig door die grote, verschrikkelijke woestijn leidde … om u op de proef te stellen, zodat hij u later zou kunnen zegenen?
Zo wordt ook de gelovige van het Nieuwe Verbond op de proef gesteld, want geloof moet blijken. Maar waarom leert Jezus ons dan bidden ‘breng ons alstublieft niet in zo’n situatie van beproeving’? Daar kan maar één antwoord op zijn: daarmee erkennen wij dat de kans groot is dat wij die beproeving niet zullen doorstaan, hoewel dat eigenlijk wel zou moeten. Dus ja, het is God die ons aan die beproeving onderwerpt, maar nee, Hij is het niet die er de oorzaak van is dat wij vervolgens falen en zondigen. Die oorzaak zijn wij echt zelf!
Laten we het onderwerp nog eens wat verder bekijken. De apostel Paulus vermaant de gelovigen te Korinte:
U hebt geen beproevingen te doorstaan die niet voor mensen te dragen zijn. God is trouw en zal niet toestaan dat u boven uw krachten wordt beproefd: hij geeft u mét de beproeving ook de uitweg, zodat u haar kunt doorstaan (1 Korintiërs 10:12-13).
Als we toch falen ligt dat dus helemaal aan onszelf. Ook Jezus zelf is zo op de proef gesteld; onmiddellijk na zijn doop, in de woestijn, maar ook voortdurend gedurende zijn leven. Hij verwijst daarnaar wanneer Hij in de bovenzaal tegen zijn discipelen zegt: ‘Jullie zijn in al mijn beproevingen steeds bij mij gebleven’ (Lucas 22:28). Op grond daarvan belooft Hij hen overigens een plaats in zijn komende Koninkrijk (vs 29). Maar tegelijkertijd moet Hij Petrus waarschuwen:
Simon, Simon, weet dat Satan jullie voor zich heeft opgeëist om jullie als graan te mogen zeven. Maar ik heb voor je gebeden opdat je geloof niet zou bezwijken. En als jij eenmaal tot inkeer bent gekomen, moet jij je broeders sterken (vs 31-32).
Uiteindelijk leidt er geen weg om beproeving heen. Jezus zelf is, in Getsemane, zo op de proef gesteld, en dat geldt ook voor wie Hem willen volgen. Maar we moeten ons er wel van bewust zijn dat we dat niet zomaar even doen. Petrus reageerde in de bovenzaal met de verzekering dat, zelfs al mochten alle anderen falen, hem dat niet zou overkomen (Matteüs 26:33), en die zelfverzekerdheid kreeg nog diezelfde nacht een harde les te leren. En zo liggen de kaarten ook voor een ieder van ons. Later zou diezelfde Petrus schrijven:
Verheug u (over de erfenis die u beloofd is) ook al moet u nu … allerlei beproevingen verduren. Zo kan de echtheid blijken van uw geloof – zoveel kostbaarder dan vergankelijk goud, dat toch ook in het vuur wordt getoetst (1 Petrus 1:6-7).
Want daar tegenover staat de zekerheid dat ...
… de Heer vromen uit de beproeving redt en onrechtvaardigen gevangen houdt tot de dag van het oordeel, om hen dan te straffen (2 Petrus 2:9)
En het is Jezus zelf, die deze taak namens God uitvoert:
Omdat u trouw bent gebleven aan mijn gebod om stand te houden, zal ik u ook trouw zijn wanneer binnenkort de tijd van de beproeving aanbreekt, als heel de aarde en de mensen die er leven op de proef worden gesteld (Openbaring 3:10)
Er zal een tijd van beproeving zijn, maar wanneer wij trouw blijven, zullen we geholpen worden die te doorstaan. Maar we doen er goed aan ons te realiseren dat we dat uit onszelf niet zouden redden.