Broeders in Christus

De heilige Geest - de inwoning en bijstand van Christus in de Geest (2)

God in Christus; Christus in de gelovigen

De Here Jezus legde zijn apostelen uit hoe nauw de verbondenheid tussen Hem en zijn Vader in de hemel is. Hij streefde er naar zo volkomen gelijkvormig te zijn aan het karakter van zijn Vader, zo één van geest met Hem te zijn (vergelijk 1 Kor. 6:17), dat Hij kon zeggen:

“Gelooft u niet, dat Ik in de Vader ben en de Vader in Mij is?…de Vader, die in Mij blijft, doet zijn werken. Gelooft Mij, dat Ik in de Vader ben en de Vader in Mij is; of anders, gelooft om de werken zelf”. (Johannes 14:10-11)

“…opdat zij allen één zijn, gelijk U, Vader, in Mij en Ik in U, dat ook zij in Ons zijn; opdat de wereld gelove dat U Mij gezonden hebt. En de heerlijkheid, die U Mij gegeven hebt, heb Ik hun gegeven, opdat zij één zijn, gelijk Wij één zijn: Ik in hen en U in Mij, dat zij volmaakt zijn tot één…”. (Johannes 17:20-23)

Waar het hier dus om gaat, is dat Christus zo verbonden, zo één van zin is met zijn Vader, dat de Vader in Hem herkend kan worden. In de ware zin van het woord: zo Vader zo Zoon. De geest van zijn Vader woont in Hem en daarom spreekt en handelt Hij zoals zijn Vader. Hij is de afdruk van Gods wezen en het licht van Diens heerlijkheid is daarom te zien in zijn aangezicht:

“Niemand heeft ooit God gezien; de eniggeboren Zoon, die aan de boezem van de Vader is, die heeft Hem doen kennen”. (Johannes 1:18)

“Want de God, die gesproken heeft: Licht schijne uit het duister, heeft het doen schijnen in onze harten, om ons te verlichten met de kennis van de heerlijkheid van God in het aangezicht van Christus”. (2 Korintiërs 4:6)

Zo wil Christus dat zijn volgelingen volkomen één met Hem zijn. Zonder Hem kunnen zij niets en hebben zij geen deel aan de saprijke, leven gevende wortel. Dat illustreerde Hij prachtig met de gelijkenis van ranken aan de wijnstok:

“...blijft in Mij, gelijk Ik in u. Evenals de rank geen vrucht kan dragen uit zichzelf, als zij niet aan de wijnstok blijft, zo ook u niet, indien u in Mij niet blijft. Ik ben de wijnstok, u bent de ranken. Wie in Mij blijft, gelijk Ik in hem, die draagt veel vrucht, want zonder Mij kunt u niets doen”. (Johannes 15:1-8)

Maar door zo met Hem verbonden te zijn, zijn wij ook één van zin met Hem, zodat Christus in ons herkend kan worden. Paulus schreef hierover heel belangrijke en diepgaande woorden:

“…wij allen, die met een aangezicht waarop geen bedekking meer is, de heerlijkheid van de Here weerspiegelen, veranderen naar hetzelfde beeld van heerlijkheid tot heerlijkheid… (2 Korintiërs 3:18)

Wat hij bedoelde te zeggen in dit gedeelte van zijn brief, is dat het Oude Verbond, dat met letters in stenen werd gegrift, in de vorm van geboden en verboden, voorbij is gegaan en vervangen door de levende realiteit van Christus, zichtbaar in zijn volmaakte gehoorzaamheid. Gods liefde was Jezus’ drijfveer; met Gods wijsheid, inzicht en kracht overwon Hij het vlees, en Paulus wil dat deze liefde van God ook ons drijft, zodat blijkt dat wij in Hem zijn en Hij in ons:

“…opdat Christus door het geloof in uw harten woning make, geworteld en gegrond in de liefde. Dan zult u…in staat zijn…te kennen de liefde van Christus, die de kennis (van de wet) te boven gaat, opdat u vervuld wordt tot alle volheid van God”. (Efeziërs 3:19)

“God heeft de Geest van zijn Zoon uitgezonden in onze harten…”. (Galaten 4:6).

En hier zien we waar het werkelijk om gaat. Voortdurend richten de schrijvers van het Nieuwe Testament onze aandacht op Christus. Hij is net als God in de hemel: wij zien Hem niet, maar bemerken zijn aanwezigheid en zijn werkzaamheid op aarde door zijn daden. Hij is niet ‘fysiek’ aanwezig, maar ‘in de Geest’. En zo komen we steeds dichter bij de betekenis van de Geest, zoals we die zo vaak tegenkomen in het Nieuwe Testament. In die passage over de heerlijkheid van de Here in ons aangezicht, schreef Paulus twee maal over die Here:

De Here nu is de Geest” (2 Korintiërs 3:17)

de Here, die Geest is” (2 Korintiërs 3:18).

Wie hier met de Here wordt bedoeld blijkt uit wat volgt:

“…het schijnsel…van het evangelie van de heerlijkheid van Christus, die het beeld van God is…doen schijnen in onze harten, om ons te verlichten met de kennis van de heerlijkheid van God in het aangezicht van Christus”. (2 Korintiërs 4:3-6)

Hier is Christus dus de Here die Geest is. Hoe kan dat? We hebben toch gelezen dat God Geest is (Johannes 4:24)? Ja dat klopt. Maar de verheerlijking van Christus hield in dat Hij Goddelijke attributen ontving, waardoor ook Hij alles weet wat wij denken en doen. Dat is bijvoorbeeld te zien in de brieven aan de gemeenten, zoals die zijn te vinden in het boek Openbaring, waarin Hij steeds begint met te zeggen: “Ik weet”. Ook is er de indruk van alomtegenwoordigheid, wanneer Hij zegt dat Hij daar is waar zijn volgelingen zijn. Of dit als letterlijk gezien moet worden, of dat Hij Zich laat vertegenwoordigen door een engel maakt geen verschil.

Ook in het Oude Testament zien we dat God aanwezig was in de persoon van een engel. Interessant om te bekijken, zijn in dit verband twee passages in het evangelie naar Johannes en Openbaring, die direct met elkaar te maken lijken te hebben, omdat we daarin dezelfde personen en beloften tegenkomen:

“Nog veel heb Ik u te zeggen, maar u kunt het thans niet dragen; maar wanneer Hij komt, de Geest van waarheid, zal Hij u de weg wijzen tot de volle waarheid; want Hij zal niet uit Zichzelf spreken, maar al wat Hij hoort, zal Hij spreken en de toekomst zal Hij u verkondigen. Hij zal Mij verheerlijken, want Hij zal uit het Mijne nemen en het u verkondigen. Al wat de Vader heeft, is het Mijne; daarom zei Ik: Hij neemt uit het Mijne en zal het u verkondigen”. (Johannes 16:12-15)

Openbaring van Jezus Christus, welke God Hem gegeven heeft om zijn dienstknechten te tonen hetgeen weldra moet geschieden, en welke Hij door de zending van zijn engel aan zijn dienstknecht Johannes heeft te kennen gegeven”. (Openbaring 1:1)

In deze belofte van Jezus aan zijn apostelen is het dus onmiskenbaar de aanwezigheid van Christus in de persoon van een engel. Dat blijkt ook later in het boek Openbaring, waar het telkens engelen zijn die Johannes tonen ‘wat weldra moet geschieden’. Voor één in het bijzonder wil Johannes zich neerbuigen alsof deze Jezus Zelf is; maar die engel verhindert dat (Openbaring 22:8-9). Overigens wordt in dit boek regelmatig ook Geest gebruikt waar Christus of zijn engel bedoeld kan zijn:

“En ik hoorde een stem uit de hemel zeggen: Schrijf: zalig de doden, die in de Here sterven, van nu aan. Ja zegt de Geest, dat zij rusten van hun moeiten, want hun werken volgen hen na”. (Openbaring 14:13)

“En de Geest en de bruid zeggen: Kom!”. (Openbaring 22:17)

Christus Jezus in de Geest aanwezig

Overal waar zijn volgelingen op aarde zijn, is Hij om hun Leidsman te zijn en het predikingswerk voort te zetten. Meerdere malen zei de Here Jezus tegen zijn discipelen, dat de Geest hen zou helpen wanneer zij voor de schijnbaar onmogelijke taak zouden staan het evangelie in de gehele wereld te verkondigen en voor machthebbers te getuigen van de dood en opstanding van Jezus:

“Wanneer zij u overleveren, maakt u dan niet bezorgd, hoe of wat u spreken zult; want het zal u in die ure gegeven worden wat u spreken moet; want u bent het niet, die spreekt, maar het is de Geest van uw Vader, die in u spreekt”. (Matteüs 10:19-20)

“Want de Heilige Geest zal u op het eigen ogenblik leren, wat u zeggen moet”. (Lucas 12:12)

“Neem u...in uw hart voor, niet vooraf te bedenken, hoe u zich zult verdedigen. Want Ik zal u mond en wijsheid geven, welke al uw tegenstanders niet zullen kunnen weerstaan of weerleggen”. (Lucas 21:14-15)

Over de vervulling van deze belofte, in de Geest tot de discipelen te komen, kunnen we lezen in het boek Handelingen van de apostelen:

“Toen zei Petrus, vervuld met de heilige Geest, tot hen…”. (Handelingen 4:8)

“Maar hij (Stefanus), vol van de heilige Geest…”. (Handelingen 7:55)

“Paulus, vervuld met de heilige Geest…”. (Handelingen 13:90)

De belofte van de Geest staat in direct verband met de prediking van het evangelie, en het getuigenis van Christus Jezus. In het evangelie van Johannes vinden we, in verband met het heengaan van Jezus en de voortgang van het predikingswerk, verstrekkende beloften. Voor de tijd dat Hij niet meer fysiek bij hen zou zijn, en zij Hem daarom niet meer alles vragen konden, zoals tot dan toe het geval was geweest, moesten zij eerst verlicht worden in hun verstand, zodat zij enerzijds wisten, en anderzijds begrepen wat Jezus had gezegd. We lezen immers een aantal malen dat zij niets begrepen en de Schriften niet kenden op het punt van het lijden, de dood, opstanding en verhoging van Jezus (Lucas 18:34; Matteüs 15:16 en 16:9; Johannes 20:9). En hoe zouden zij zich alles van die drie en een half jaar met Jezus nog kunnen herinneren? Daarom beloofde Jezus dat Hij hen in staat zou stellen alles wat zij eens gehoord en gezien hadden weer voor de geest te roepen:

“Dit heb Ik tot u gesproken, terwijl Ik nog bij u verblijf; maar de Trooster, de Heilige Geest, die de Vader zenden zal in mijn naam, die zal u alles leren en u te binnen brengen al wat Ik u gezegd heb”. (Johannes 14:25-26)

“Wanneer de Trooster komt, die Ik u zenden zal van de Vader, de Geest van waarheid, die van de Vader uitgaat, zal deze van Mij getuigen; en u moet ook getuigen, want u bent van het begin aan met Mij”. (Johannes 15:26)

Dank zij de verlichtende invloed van Christus, door zijn komst in de Geest, hebben de apostelen ons een betrouwbaar verslag kunnen geven van “al wat Jezus begonnen is te doen en te leren, tot de dag dat Hij werd opgenomen” (Handelingen 1:1). Onder deze invloed heeft Paulus brieven kunnen schrijven, met het verzoek dat deze, net als de Schriften van het Oude Testament, als gezaghebbend in de gemeentelijke samenkomsten voorgelezen zouden worden (Kolossenzen 4:16). Met betrekking tot wat aan Hem als apostel werd geopenbaard, schreef hij:

“Wij nu hebben…de Geest uit God ontvangen, opdat wij zouden weten, wat ons door God in genade geschonken is. Hiervan spreken wij dan ook met woorden, die niet door menselijke wijsheid, maar door de Geest geleerd zijn, zodat wij het geestelijke met het geestelijke vergelijken”. (1 Korintiërs 2:12-13)

Alle tekstvermeldingen uit de NBG Vertaling van 1951, tenzij anders vermeld