Christus in de Psalmen - Psalm 41
Psalm 41: Een gebed in nood
Commentatoren verschillen soms sterk van mening over de vraag welke psalmen een profetie van Christus zijn en welke niet. Van sommige is het erg duidelijk, maar van andere is het weer veel minder vanzelfsprekend. Vaak hebben we wel houvast als psalmen in het Nieuwe Testament worden toegepast op Jezus, of op de situatie waarin Hij zich bevindt. En toch kunnen juist dergelijke psalmen soms tot vragen leiden, als ze in het ene vers iets beschrijven dat totaal niet van toepassing kan zijn op Christus, terwijl we in een ander vers plotseling woorden vinden die toch op Jezus toegepast worden. Het lijkt dan wel alsof de psalm er door de schrijvers van het Nieuwe Testament met de haren is bijgesleept. Psalm 41 is een goed voorbeeld van een dergelijke psalm. Voor een soortgelijke psalm (Psalm 109) zie de betreffende pagina.
Psalm 41 – een gebed om genezing
Deze psalm is van de hand van David, en zou mogelijk een beschrijving van zijn eigen situatie kunnen zijn. Afhankelijk van de vraag of de psalm tijdens of juist na een periode van tegenspoed is geschreven, wordt hij ofwel als een klaaglied of juist als een danklied gezien. De psalm beschrijft iemand die ziek of zwak is, ongeacht of dat lichamelijk is of slaat op een periode van onheil. Daarbij zien we zowel de reacties van zijn omgeving als de woorden die de lijder zelf tot God spreekt. De psalmist is er vast van overtuigd dat God uiteindelijk degene die op God vertrouwt zal redden, door hem in het leven te behouden.
Vervolgens zien we in deze psalm dezelfde houding van zijn omgeving als bij de drie vrienden van Job. Zij denken: als iemand wordt getroffen door onheil moet hij een zondaar zijn, want God zegent de rechtvaardige, dus hem kan geen onheil treffen. In deze psalm zijn het naast de vrienden ook de vijanden, maar ook hun houding is dezelfde. De vriend keert zich af van de lijder. In vers 4 zien we wel het besef dat de lijder een zondaar is, en dus genezing nodig heeft: "Ik zeg: Heer, wees mij genadig, genees mij, ik heb tegen u gezondigd." Maar dat is nog geen reden voor anderen om zo tegen hem op te treden. Zijn vijanden staan te juichen. Maar zelfs zijn vrienden verlaten hem, want niemand wil bij een zwakke horen. En in dat verband lezen we over een vriend: "zelfs mijn beste vriend, op wie ik vertrouwde, die at van mijn brood, heeft zich tegen mij gekeerd" (vs. 10). Wat de lijder vervolgens wil, is genezing, om wraak te kunnen nemen: "Toon mij, Heer, uw genade en laat mij opstaan, dan zal ik hun geven wat ze verdienen" (vs. 11).
De meest voor de hand liggende reden om in deze psalm een verband met Christus te zien is de verwijzing (in alle evangeliën!) naar vers 10, waarbij wij in het Johannes-evangelie zelfs lezen dat Jezus dat zelf als zodanig aanhaalt: "Ik doel niet op jullie allemaal: ik weet wie ik heb uitgekozen. Wat in de Schrift staat zal in vervulling gaan: Hij die at van mijn brood heeft zich tegen mij gekeerd" (Joh. 13:18). Hij spreekt over Judas die hem verraden zal, en ziet dat als een vervulling van deze psalm. Er kan dus geen twijfel over bestaan dat de psalm op Christus slaat. Ook bepaalde andere verzen van de psalm kunnen we moeiteloos op Christus toepassen: de haat van zijn vijanden, maar ook bijv. vanaf vers 11: "Hieraan zal ik weten dat u mij liefhebt: als mijn vijand niet langer juicht, als u mij bijstaat, omdat ik onschuldig ben, en mij voorgoed laat wonen in uw nabijheid."
Die ‘ziekte’ van degene die in de psalm beschreven wordt is nog wel te herkennen uit Jesaja, waar we lezen: "Hij werd veracht, door mensen gemeden, hij was een man die het lijden kende en met ziekte vertrouwd was, een man die zijn gelaat voor ons verborg, veracht, door ons verguisd en geminacht. Maar hij was het die onze ziekten droeg, die ons lijden op zich nam" (Jes. 53:3). Jesaja gebruikt een Hebreeuws woord voor ziekte dat in de Schrift niet zo vaak voorkomt, maar wel in deze psalm. De psalm kent ook vele andere overeenkomsten met deze woorden in Jesaja. Maar voor andere woorden in de psalm gaat dit beslist niet op. Woorden zoals vers 5 (“Ik zeg: HEER, wees mij genadig, genees mij, ik heb tegen u gezondigd”) kunnen niet op Jezus slaan. Sommigen proberen dit te verklaren door het uit te leggen als onze zonden die Jezus droeg, maar daarvoor zijn de woorden te persoonlijk. Bovendien zocht Jezus geen wraak op zijn vijanden, ook niet na zijn opstanding. Hij zocht hun genezing. Hoe kan Jezus dan zeggen dat deze psalm op zijn situatie sloeg?
De toepassing
Het antwoord moet wel zijn dat we hier juist de verschillen moeten zien in plaats van de overeenkomsten. Ja, Jezus droeg onze ziekten, en in principe komen ziekte en dood door de zonde van de mens; maar hier zien we iemand die dat moest dragen ondanks zijn zondeloosheid. Hij zocht het beste voor alle mensen, al zagen degenen die hij terecht wees dat waarschijnlijk niet in. Hij weet dat één van de twaalf Hem verraden zal, het verraad dat de psalmist ook gevoeld heeft. Maar Hij zoekt juist geen wraak. Hij probeert hem hooguit te laten nadenken over wat hij doet. In dezelfde omstandigheden reageert Hij anders, omdat Hij niet geconcentreerd is op gerechtigheid nu, maar op het uitvoeren van Gods verlossingswerk en het tot inkeer brengen van mensen.