Ontmoeting met Ananias
Ananias (wat betekent: God is genadig geweest), een volgeling van de Here Jezus, woonde in Damascus. Het was een tijd van zware vervolging. Velen die de Here volgden werden gevangen genomen en gedood. Stefanus was kort geleden gestenigd. Het was bekend dat een jonge man, Saulus, hierbij aanwezig was en de moord goedkeurde. Deze trok daarna overal heen en nam vele volgelingen van de Here Jezus gevangen. De angst voor hem was zeer groot. Op een dag krijgt Ananias in een visioen een opdracht van de Here Jezus. Hij kan zijn oren niet geloven: “Ga … naar iemand uit Tarsus die Saulus heet. Hij is aan het bidden, en hij heeft in een visioen gezien hoe een man die Ananias heet, binnenkomt en hem de handen oplegt om hem weer te laten zien” (Handelingen 9:11-12). Ananias maakt groot bezwaar. Hoe kan hij naar die vervolger gaan. Hij vergeet dat de Here alwetend is. Hij denkt de Here te moeten vertellen hoe slecht Saulus is. De Here berispt hem niet, maar maakt wel duidelijk dat hij moet gaan. “Ga” klinkt het gebiedend. De Here laat hem zien, dat Hij de harten kent en weet wie voor Hem bruikbaar is. Ananias gaat nu snel op weg. Hij vlucht niet weg voor de opdracht, zoals Jona eens deed. Alle bezwaren zijn weg. Liefdevol begroet hij Saulus. Met de woorden “Saul, broeder” (17) begroet hij de diepbedroefde Saulus. “Ik ben gezonden door de Heer, door Jezus … om ervoor te zorgen dat u weer kunt zien en vervuld wordt van de heilige Geest” (18). Later toen Paulus (de Griekse naam voor Saulus) in Jeruzalem terecht stond, beschreef hij voor de Hoge Raad zijn bekering en doop in Damascus. Hij benadrukte het karakter van Ananias, een man die de wet trouw naleefde en bij alle Joodse inwoners van de stad in hoog aanzien stond. Hij ging voor me staan en zei:“Saul broeder, open je ogen!” (Handelingen 22:13). Hij moedigde mij aan om me te laten dopen: “Wat aarzel je dan nog? Sta op, laat je dopen en je zonden wegwassen” (18). Het voorbeeld van Ananias laat ons zien dat, wij niet mogen oordelen. De Here weet meer dan wij.