Het is geschied
Jezus zei tot haar: Ik ben de opstanding en het leven; wie in Mij gelooft zal leven, ook al is hij gestorven, en een ieder, die leeft en in Mij gelooft, zal in eeuwigheid niet sterven; gelooft gij dat? Zij zei tot Hem: Ja, Here, ik heb geloofd dat Gij zijt de Christus, de Zoon van God, die in de wereld komen zou. (Joh. 11:25-27, NBG’51)
Taal is vaak minder recht-toe recht-aan dan je zou verwachten, laat staan hopen, waardoor vertalingen in een andere taal, die oppervlakkig gezien precies lijken weer te geven wat de originele uitdrukking betekent, dat in de praktijk toch niet altijd helemaal doen, of zelfs helemaal niet. Dat geldt al voor overzettingen tussen moderne talen, maar des te meer wanneer er een taal bij betrokken is uit een totaal andere cultuur en/of een totaal andere tijd. Mijn Engelse kennissen hebben een hardnekkige neiging om van iemand te zeggen ‘hij had dat moeten doen’, wanneer ze bedoelen ‘hij moest dat doen’ (‘hij had geen andere keus’). Vanuit hun Engelse achtergrond is dat verklaarbaar, maar ze beseffen niet (en ik slaag er maar niet in dat duidelijk te maken) dat dit in het Nederlands betekent dat de betrokken persoon het in werkelijkheid dus niet heeft gedaan, en daarmee dus zijn plicht heeft verzuimd! Wanneer zulke dingen al gebeuren tussen twee redelijk verwante talen, dan zouden we (ook alweer zo’n zegswijze met een verborgen extra lading!) er op verdacht moeten zijn dat we daar ook mee te maken krijgen bij een vertaling uit oud-Hebreeuws of oud-Grieks in een moderne taal als de onze. En bovenstaand citaat is daar een goed voorbeeld van. In onze taal wekt de zegswijze ‘ik heb dat geloofd’ automatisch de indruk dat we het over iets uit het verleden hebben, dat nu niet meer van toepassing is. Maar we zullen hopelijk beseffen dat Martha dat onmogelijk kan bedoelen.
Het Griekse perfectum
We hebben hier te maken met een ‘voltooid tegenwoordige tijd’, in de klassieke talen aangeduid als een ‘perfectum’. En het Griekse perfectum heeft ook zo’n verborgen lading. Het duidt niet zozeer een gebeurtenis uit het verleden aan, als wel het huidige resultaat daarvan. In een artikel getiteld Punt - Streep zien we de taalkundige vorm die aoristus heet, en in dat artikel wijs ik er op dat we de verleden tijd van vluchten moeten opvatten als: hij was op de vlucht, maar de aoristus als: hij ontsnapte. In diezelfde zin moeten we het perfectum (hij is gevlucht) opvatten als: hij is ontsnapt. Zoals ook bij ons de mededeling ‘hij is overleden’ in feite betekent: hij leeft niet meer, hij is dood. In bovenstaand citaat moeten we Martha’s woorden dus lezen als: ‘ik heb geloof gehecht aan’ uw claim dat u de Christus bent, de Zoon van God. En dat betekent dan dat dat nu haar vaste overtuiging is. De vertalers van de NBV hebben in dit geval dus volkomen gelijk wanneer ze dit vertalen met ‘… ik geloof dat u de Messias bent …’ als een vorm van geloofsbelijdenis.
Geloofd hebben
Wanneer we dit eenmaal weten zal het ons opvallen dat we deze constructie (in de NBG’51) veel vaker ontmoeten. De oude Elisabet zegt over de jonge Maria:
‘zalig is zij, die geloofd heeft, want wat vanwege de Here tot haar gezegd is, zal volbracht worden’ (Lucas 1:45).
de NBV vertaalt dat als:
‘Gelukkig is zij die geloofd heeft dat de woorden van de Heer in vervulling zullen gaan’
Maar in beide gevallen moeten we ‘die geloofd heeft’ opvatten als ‘die geloof heeft gehecht aan …’ Wanneer Paulus en Barnabas, op hun eerste zendingsreis, van plan zijn weer naar huis te gaan, gaan zij eerst nog een keer langs alle gemeenten die zij in Galatië hebben gesticht.
‘En nadat zij voor hen in elke gemeente oudsten hadden aangewezen, droegen zij hen onder bidden en vasten de Here op, in wie zij geloofd hadden’ (Handelingen 14:23).
De NBV vertaalt hier:
‘… in wie ze hun vertrouwen hadden gesteld’
Het opvallende daarvan is dat de NBV de teneur van de werkwoordstijd daarmee volkomen correct weergeeft, maar met ‘vertrouwen stellen in’ eigenlijk een te zwakke uitdrukking heeft gekozen. Het gaat in deze toepassingen duidelijk om een rotsvaste overtuiging. Dat zien we ook in de tegenstelling die Jezus schildert in de reactie op de prediking van Johannes de Doper:
‘Johannes heeft u de weg der gerechtigheid gewezen en gij hebt hem niet geloofd. De tollenaars en de hoeren echter hebben hem geloofd, doch hoewel gij dat zaagt, hebt gij later geen berouw gekregen en ook in hem geloofd’ (Matteüs 21:32, NBG’51).
De NBV vertaalt hier:
‘Want Johannes koos de weg van de gerechtigheid toen hij naar u toe kwam. U geloofde hem niet, de tollenaars en de hoeren wel. En ook al zag u dat, u hebt u niet willen bedenken en hem alsnog willen geloven’.
Dit vermijdt het risico dat ‘geloofd hebben’ wordt opgevat als iets dat intussen alweer achterhaald zou zijn, maar geeft toch onvoldoende aan dat het uiteindelijk niet gaat om de reactie van destijds, maar om de huidige situatie die daar het gevolg van is. Zij (zijn toehoorders) hebben met hun leven geen nieuwe richting ingeslagen, en zitten daarom nu nog steeds op de oude verkeerde koers.
Liefgehad hebben
Naast ‘geloofd hebben’, komen we in deze zin ook veelvuldig de uitdrukking ‘liefgehad hebben’ tegen. Vooral bij de evangelist Johannes vinden we hem vaak. Maar ook Paulus gebruikt hem regelmatig. Paulus schrijft in zijn algemene rondschrijven dat wij kennen als de brief aan de Efeziërs:
‘Volg dus het voorbeeld van God, als kinderen die hij liefheeft, en ga de weg van de liefde, zoals Christus, die ons heeft liefgehad en zich voor ons gegeven heeft als offer’ (Efeziërs 5:1-2).
Christus ‘heeft ons liefgehad’, maar ook hier betekent dat niet dat deze liefde nu over is. Liefde is in de Schrift geen emotioneel gevoelen, maar een praktisch bezig zijn. We hadden het daarover in aflevering 1 van de 1e jaargang. En wanneer Paulus hier schrijft dat Christus ons ‘heeft liefgehad’, heeft hij het dus ook niet over een gevoelen van liefde, maar over een daad van liefde, en die daad was eenmalig. Hij doelt uiteraard op het feit dat Jezus voor ons aan het kruis is gestorven, zoals hij in de daarop volgende woorden ook zelf aangeeft. Die daad was eenmalig, maar wat telt is het gevolg van die daad, dat blijvend is: het feit dat er nu verzoening is voor onze zonden. En het is in die zin dat wij die ‘weg van de liefde’ moeten gaan: niet alleen maar met een emotioneel gevoelen, maar met praktische daden.
Dat verklaart dan ook weer Paulus’ verzekering in zijn afscheidsbrief aan Timoteüs:
‘Ik heb de goede strijd gestreden, ik heb mijn loop ten einde gebracht, ik heb het geloof behouden; voorts ligt voor mij gereed de krans der rechtvaardigheid, welke te dien dage de Here, de rechtvaardige rechter, mij zal geven, doch niet alleen mij maar ook allen, die zijn verschijning hebben liefgehad’ (2 Timoteüs 4:7-8, NBG’51).
Wanneer je dit leest met een Nederlandse bril, zou je denken dat Paulus met die ‘verschijning’ wel iets uit het verleden moet bedoelen, dus Jezus’ eerste komst, omdat hij spreekt van ‘liefgehad hebben’. Maar hij heeft het over een daad uit het verleden, die te maken heeft met Jezus’ toekomstige verschijning bij zijn wederkomst. Die daad moet betrekking hebben op het accepteren van de consequenties van die wederkomst, en dat kan alleen maar een beschrijving zijn van de bekering van die ‘allen’ over wie hij het hier heeft. Die bekering was een gebeurtenis uit het verleden, maar het heeft hun hele verdere leven bepaald, en wat telt zijn die consequenties.
En alles wat Hij verder nog ‘heeft’ gedaan
Deze twee uitdrukkingen zijn echter niet de enige. Jezus ‘heeft’ onze zwakheden op zich genomen en onze kwalen gedragen (Matteüs 8:17), dus dat is gebeurd en daar komt Hij noch God nog op terug. En daarmee ‘heeft’ Hij ons gered uit de macht van de duisternis (Kolossenzen 1:13), dat is definitief. Tegelijkertijd moeten we bedenken dat God Hem het gezag ‘heeft’ toegekend om het oordeel uit te spreken over aangenomen of verworpen zijn van elk van zijn volgelingen, of hen die menen of beweren dat te zijn. Maar ook dan kunnen wij troost putten uit het feit dat God rekening houdt met zijn oprechte dienaren, die Hij ‘heeft’ uitverkoren, en die nu dus zijn uitverkorenen zijn (Marcus 13:20). En we ‘hebben’ kostbare en zeer grote beloften ontvangen (2 Petrus 1:4), waar God niet meer op terugkomt; m.a.w.: we bezitten die. En tenslotte: Jezus ‘heeft’ ons tot een koninkrijk gemaakt en tot priesters voor zijn God en Vader (Openbaring 1:6).
Wanneer we dit alles in een wat groter verband bezien, moeten we constateren dat het ons vertelt dat God volledig werkt volgens een vooropgezet plan, dat Hij consequent uitvoert. Hij doet wat nodig is voor de verwezenlijking van dat plan, en hoeft dat ook niet voortdurend bij te sturen aan de hand van onvoorziene gebeurtenissen. Want Hij wordt bij de uitvoering ervan niet verrast door ontwikkelingen die Hij niet zou hebben verwacht: Hij heeft alles Zelf in de hand. En daarom spreekt de Schrift soms zelfs over dingen die nog moeten gebeuren, alsof ze al zijn gebeurd, en in termen die aangeven dat ook de consequenties daarvan al blijvende werkelijkheid zijn. Want op God kun je bouwen.
Dit artikel is voor het eerst verschenen in ons blad Met open Bijbel.
Voor meer artikelen over Bijbelse onderwerpen met wisselende diepgang en een verscheidenheid aan schrijvers zie ons maandblad De roeping van boven